Schabbernak

Donderdag 29 oktober 2020, de tweede coronagolf walst volop over Vlaanderen en Radio 1 is zoals “altijd benieuwd”. Ook programmamaker Vincent Byloo doet tussen 9 en 10 u zijn dagelijkse duit in het zakje en maakt een leuke montage van een uitspraak uit het ochtendprogramma op Radio 1. De politie van Gent had weer een aantal verboden corona-kotfeestjes moeten afbreken … en mijn aandacht werd getrokken door een uitspraak van iemand van wie mij de naam ontgaat. Het ging ongeveer als volgt: “En dan pak je die jongeren toch bij hun schabbernak en je neemt ze mee naar het ziekenhuis en je confronteert ze daar met echte coronapatiënten die aan het sterven zijn!” Het idee alleen al … ik schrok ervan, maar het woord ‘schabbernak’, ja … daar hoorde ik mijn grootvader weer! ‘Ge pakt ze met hunne schabbernak …’, het klonk zo bekend in de oren, want ook in het Peerder dialect wordt ‘schabbernak’ gebruikt … of moeten we zeggen “werd gebruikt”, want je hoort het blijkbaar niet dikwijls meer in Peer. Of toch? Laat het ons dan zeker weten, ok.

‘De miester poek dèè sjarel met zijne schabbernak en hèè zat em oppe kneie veer het bord!’ (De meester nam die kerel met zijn kraag en hij zette hem op de knieën voor het bord!)

‘Schabbernak’ (met variant ‘sjabbernak’) is (o.m.) Peerder dialect voor “kraag” en bij uitbreiding “nek”. Volgens Debrabandere (2011) zou het woord uit het (Middelhoog)Duitse woord “Schavernac/schabernac” komen en dat betekent “grove winterhoed die de nek wrijft”.

Je zou in de voorbeeldzin hierboven ook kunnen zeggen: ‘De miester poek dèè sjarel met zijne kallee …’ en dan heb je een Peerder synoniem voor ‘schabbernak’, namelijk ‘kallee’ met als varianten ‘kaljee’, ‘kelee’, ‘galjee’ en ‘gallee’. Het zijn allemaal verbasteringen van “collier”, het Franse woord voor kraag.

Je hoort ook wel eens ‘zjilee’ als synoniem voor ‘kallee’ en/of ‘schabbernak’, maar een ‘zjilee’ is eigenlijk de verbastering van “gilet”, het Franse woord voor “vest”. Een driedelig pak omvat naast een broek (pantalon) en een jas (colbert) ook een “gilet”, een mouwloos vest dat je over een hemd of zelfs T-shirt kan dragen en vandaag hip is, zeker voor hipsters. Tenslotte zou je kunnen argumenteren dat je iemand ook bij zijn ‘kol’ zou kunnen nemen, want “col” betekent ook “kraag” in het Frans. Van Dale kent zelfs het woord “coltrui” en in Peer weten ze wel wat ze moeten doen als iemand zegt: ‘Nicole, doet oere kol es tegoei!’

Meer ‘schabbernak’:

http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/schabbernak
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/schabbernak https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=kraag

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 9 van 26 februari 2021.

Louis Dingenen

Schink

‘Kiekt d’n hond mèr es bezig met dèè schink aaf te knabbele … ’t smeekt ‘m percies!’ (Zie de hond maar eens bezig met dat bot af te kluiven … het smaakt hem precies!)

Ene schink’ betekent (o.m.) in het Peerder dialect “een bot” of “een been”, een stuk “geraamte” zonder vlees, ook gekend als ‘knook’. Honden hebben graag ‘schinke’, maar je moet wel opletten welke soort ‘schink’ je ze geeft, zo blijkt. Als je vroeger naar de slager ging, kocht je ook een ‘schink veer inne so.p te doen’ en soms kreeg je zo’n ‘schink’ zelfs gratis mee … heerlijk!

In sommige dialecten bestaat er een onderscheid tussen ‘sjink’ en ‘sjonk’ waarbij het eerste een ‘schink’ (bot) is en het tweede wat wij kennen als ‘hesp’ (ham), vlees van de varkensbil.

Vel ever schinke, zoe mager waas ‘r toen ‘r trigkwaam aut ‘t hospitaal!’ (Vel over been was hij toen hij terugkwam uit het ziekenhuis!) In die context hoor je ook ooit zeggen van iemand die heel erg ziek is: ‘Ge moogt blij zijn as ge de knoke nog ever haat!’ (Je mag blij zijn als je de botten nog overhoudt!) waarmee bedoeld wordt dat je blij mag zijn dat hij/zij de ziekte overleeft, ook al is hij graatmager geworden en alleen nog maar vel over been is.

Meer ‘schink’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/schenk1
https://nl.wiktionary.org/wiki/schink

Eerste publicatie in Blikveld nr. 47 van 24 november 2023.

Louis Dingenen

Een aanvulling bij ‘Schink’:Het andere “schink” ken ik wel “ne schink ver inne sop om ne gooje boeljon te trèkke”!  Vroeger als we naar de slager gingen dan was het “brèngt ooch mè ne schink mee ver inne sop” en dan hadden ze het liefst “ne gooje vèttige boeljon mèt oege terrop” “‘van ‘t  gedacht allien al begin ich mich te schudde van aafkier!”

Schobbejak en lorejas

‘Beloven, jeu, … beloven dat er mich zeu trigbetale …en wa dinkde? Nèks! Het is ‘ne schobbejak, mieër nie, want hèè hèèt mich belogen en bedroge, de rotzak, de lorejas!’ (Beloven, ja, … beloven dat hij mij zou terugbetalen, … en wat denk je? Niets! Het is een schurk, meer niet, want hij heeft mij belogen en bedrogen, de rotzak, de ellendeling!’

‘Schobbejak’ (of ‘schabbejak’) is (o.m.) Peerder dialect voor “schurk, schoft, deugniet, leegloper, schooier, ellendeling, …” en is synoniem voor een ander (o.m.) Peerder dialectwoord nl. ‘lorejas’, ook gekend als ‘lorias’. Het is duidelijk dat beide woorden een erg negatieve (pejoratieve) bijklank hebben. Die kan variëren van “een slordig voorkomen hebben” of “kattekwaad” uithalen tot “erg slechte dingen” doen. De gevoelswaarde van de woorden verschilt van spreker tot spreker en zelfs van situatie tot situatie: sommigen menen dat ‘schobbejak’ een harder verwijt inhoudt, anderen vinden ‘lorejas’ negatiever. Ik neem aan dat jij als geen van beide betiteld wil worden!

Een ‘schobbejak’ is volgens dialectoloog Debrabandere een “korte kiel van blauw linnen” die je over je hoofd moest aantrekken zoals de boeren (vooral in Nederland) vroeger deden. De voorloper van wat wij kennen als de ‘kloon’ (“de overall”), zeg maar.” “Schobbe” betekende ook “haveloos persoon” en “jak” stond voor “Jan”, een veel voorkomende naam voor boeren en waarmee dus eigenlijk “iedereen” bedoeld werd, “Jan en alleman” … Een ‘schobbejak’ was dus een “haveloos iemand” met een betekenisevolutie richting schurk, ellendeling enz …

Een ‘lorejas’ of ‘lorias’ heeft oorspronkelijk een iets mildere betekenis, richting “deugniet, slungel, plaaggeest”. ‘Lorejas’ zou afkomstig zijn van het Middelnederlandse lore/leure wat schelm en deugniet betekende. Als je echt veel betekenissen van ‘lorejas’ wil zien, klik dan zeker eens op deze link https://www.betekenis.be/woord/lorejas  …

Let dus in het vervolg wel even op als je aan Lore vraagt of je haar jas mag aannemen om hem aan de kapstok te hangen: “Lore? Jas?” … ze zou zich beledigd kunnen voelen, en terecht!

Meer ‘schobbejak’ en ‘lorejas’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/schobbejak#.X7bPBmhKiUk
https://www.encyclo.nl/begrip/schobbejak http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/schobbejak http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/lorejas
https://www.encyclo.nl/begrip/Lorejas

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 11 van 12 maart 2021.

Louis Dingenen

Schop en schip

‘De schip enne scho.p steun in ’t schèpke! Pak ze mèr en koomt mich mèr wa helpe, mè scho.p nie tegen die bloemen aan, hè!’ (De spade en de schep staan in het schuurtje! Neem ze maar en kom mij maar wat helpen, maar trap niet tegen die bloemen, hè)

“Koterijen” werden en worden ze nogal minachtend genoemd … die bijgebouwtjes en soms bouwvallige achterbouwen aan vele huizen in Vlaanderen. De benaming “koterijen” verwijst naar “kot” in de betekenis van “hok” en wij kennen dat soort ‘hokken’ of ‘koter’ ook in ons Peerder dialect. Een van onze populaire benamingen om een redelijk klein bijgebouwtje aan te duiden, is ‘schop’ of ‘schèpke’, het verkleinwoord van ‘schop’. Als je vroeger in een boerderij naar de ‘schop’ verwees, dan bedoelde je een (redelijk groot) aangebouwde bergplaats waarin soms de karren en nog andere werktuigen gestald waren. Vandaag is een ‘schop’, en zeker een ‘schèpke’, veelal een klein(er) hokje met daarin vooral tuingereedschap. In een variant van het Peerder dialect kennen we ook ‘sjop’ om een ‘schop’ aan te duiden.

We zouden in deze rubriek heel wat werktuigen voor in de tuin kunnen bespreken, maar dat laten we voor een andere keer. Vandaag concentreren we ons op twee populaire werktuigen waarvan de benamingen nogal eens door elkaar gehaald worden … omdat niet iedereen de correcte betekenis van die werktuigen kent. Een ‘scho.p’ (met de iets langere /o/) heet in het AN ook “schop”, zo lees je in Van Dale die “schop” omschrijft als “een ijzeren of stalen blad aan een houten steel.” Mmmm … neen, Van Dale, dat is niet goed genoeg voor ons, want wat staat er in Van Dale bij “spade”: “schop”.

Zie je, “schop” en “spa(de)” zouden synoniemen zijn, maar niet in Peer! Een ‘scho.p’ heeft een wat gebold blad en een ietwat gekromde steel, een ‘schip’ heeft een recht blad en een rechte steel … of niet? Een ‘scho.p’ gebruik je om bv. (veel) zand of kiezel te ‘scho.ppe’, te verplaatsen, een ‘schip’(met de ontronde /i/ i.p.v. de ronde /u/) dient om te ‘spaaien’. In het AN heet dat “spitten”, zoals in “de tuin omspitten”, ‘den hoof o.mspaaie’ of gewoon ‘spaaie’. “Graven” is een veel te algemene term voor ‘scho.ppe’ en/of ‘spaaie’.

Tussen haakjes, ‘spaaie’ kan figuurlijk ook betekenen “veel eten, toetasten, bikken ..;” zoals in ‘ziet ‘m mèr es spaaie, hèè hèèt precies groeëten ho.nger!” (Kijk hem maar eens toetasten, hij heeft precies grote honger!)

Een ‘scho.p’ betekent bij ons ook “trap” zoals in ‘Een scho.p onner z’n ko.nt, dè krijgt ‘r as ‘r nog es hei dèèrt te kome!” (Een trap onder zijn achterwerk, dat krijgt hij als hij nog eens hier durft te komen!) Het meervoud is ‘scho.ppe’ en het werkwoord is ook ‘scho.ppe’. Zo kan je letterlijk een bal heel hard ‘wegscho.ppe’ of kan je figuurlijk ‘e koot inne lo.cht scho.ppe’ als je langs de bal trapt.

Anderzijds, wie het ver ‘gescho.pt hèèt’ heeft daarom nog niet tegen een bal getrapt! Iemand reikte een redelijk agressieve uitspraak uit vroegere tijden aan: ‘Dèè vaulerik moes es goed mette scho.p op z’n bakkes krijge!’ En hier is ‘scho.p’ geen trap, maar een ‘schep/spade’. En de kaarters dan, die kennen ‘scho.ppe’ ook, zowel op als onder de kaarttafel. En ‘oeër’ scho.p afkuise’ … kennen we dat in het Peerder ook?

Meer ‘schop en schip’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/schop4
https://etymologiebank.nl/trefwoord/koterij

Eerste publicatie in Blikveld nr. 36 van 8 september 2023.

Louis Dingenen

Schrijven – zich schrijven

‘Hèè schrijft zich Diesters, mè de minsen kennen ‘m as Tjeu van Bèr van Mie Haas!’ (Zijn familienaam is Diesters, maar de mensen kennen hem als Tjeu etc …)

Hoe schrijvde gèè o.ch?’ betekent “Hoe heet je?” en dan vraagt men eigenlijk expliciet naar de familienaam. Wil men in het Peerder je voornaam en misschien ook wel je familienaam kennen, dan vraagt men: ‘En hoe hèdde gèè? (En hoe heet jij?)

Af en toe steekt in het Peerder dialect ook ‘Hoe noemde gèè?’ de kop op, maar er is een belangrijk verschil tussen “heten” en “noemen” dat in heel wat media en door BV’s niet (meer) gemaakt wordt. Echt gebeurd: “Papa, Gerd-Jan zijn oma noemt …” “Neen!” onderbreekt de papa zijn zoontje en steekt het vermanende vingertje omhoog, “Gerd-Jan zijn oma heet …!!!” “Neen, papa,” murmelt zoonlief bedeesd …, “ik wou zeggen dat de oma altijd Gertie tegen hem zegt!” Je heet dus bv. Jan, maar de mensen noemen je bv. Jean!

Nog ‘zich schrijven’:

https://www.vlaanderen.be/team-taaladvies/taaladviezen/noemen-heten

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 4 van 28 januari 2022.

Louis Dingenen

Sibbedeejes en sibbedeeske

‘Ge moet nie te veel verwo.chten van dè jo.ng, want dè’s nen echte sibbedeejes! (Je moet niet te veel verwachten van die jongen, want hij is een echte s(n)ul!)

Als we in het (o.m.) Peerder dialect iemand een ‘sibbedeejes’ of een ‘zebedeejes’ noemen, of een ‘sibbeddeeske’ in het vrouwelijk, dan is dat niet bepaald een compliment, maar eerder een scheldwoord en ook een manier om uit te drukken dat we met die man of vrouw “te doen” hebben. We kunnen met die persoon een vorm van medelijden hebben omdat we hem/haar wat sukkelachtig, simpel, s(n)ullig, knullig of zelfs wat “achterlijk” vinden en dan is het niet meteen een scheldwoord. De oudere generatie Perenaren zal het woord op die manier gebruiken. De jongere generatie … als ze het woord al kent en gebruikt … zal het eerder als scheldwoord gebruiken om iemand als snul, sukkelaar, sul, onnozelaar, onbenullig … en alle varianten daarvan te bestempelen.

Het woord ‘sibbedeejes’ of ‘zibbedeejus’ is afgeleid van Zebedeüs (spreek uit: zeebeedeejus), een Bijbelse figuur uit het Nieuwe Testament en, naar verluidt, vader van de apostelen Jacobus en Johannes. In de vakliteratuur over dit woord is er nogal wat onduidelijkheid over de echte herkomst, maar heel belangrijk is dat niet. Interessant(er) is wel dat het woord “Zebedeüs” ook als spotnaam voor “visser” gebruikt is en in de Duitse studententaal blijkt “Zebedeus” ook synoniem te zijn voor “mannelijk lid” en dan gaat het in dit geval niet over het lid van een koor of zo … maar wel over het geslachtsorgaan!

De vrouwelijke vorm van ‘sibbedeejes’ is ‘sibbedeeske’ en betekent zoveel als “sullige, truttige vrouw”, zegt de Etymologiebank en het Vlaams Woordenboek doet er nog een schepje bovenop: “Goedgelovig iemand, kwezel, onnozele, onbenullige vrouw” … Het is hier dus vooral als scheldwoord gebruikt.

Het (scheld)woord ‘seut’ is misschien wel de moderne versie van ‘sebedeejus’ en ‘sebedeeske’. Of we ‘seut’ in het (oudere) Peerder dialect kennen, is twijfelachtig, maar de jongere Perenaar zal het wel gebruiken om iemand als “dom, sullig, trutterig, kwezelachtig” te bestempelen en het kan dan om een man of vrouw gaan, jong of oud!

Het lijkt ons een leuk en creatief idee om eens een inventaris te maken van Peerder dialectscheldwoorden voor mannen en vrouwen met hun concrete betekenis erbij. We doen hiervoor een beroep op je medewerking … Neen, je hoeft je man of vrouw niet te gaan uitschelden om te oefenen … stuur gewoon je (scheld)woorden mét betekenis en misschien wel mét een voorbeeldzin naar de redactie en als de tijd rijp is en de plaats voorhanden is, dan zullen we ons best doen om een representatieve selectie van de inzendingen te publiceren. We kijken er nu al naar uit … en alvast dank voor de medewerking!

Nog ‘sibbedeejes’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/zebedeus https://www.ensie.nl/scheldwoordenboek/zebedeus 
https://www.ensie.nl/van-dale/zebedeus
https://etymologiebank.nl/trefwoord/seut  https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/seut

Eerste publicatie in Blikveld nr. 6 van 10 februari 2022.

Louis Dingenen

Siek

‘M’ne nonk vroeg of ich ooch een siek moes hemme … Jè jeu … mè ich moch ze nie aanpakke van eus ma!’ (Mijn oom vroeg of ik ook een tabakspruim moest hebben … Ja zeker … maar ik mocht ze niet aannemen van mijn moeder!)

Siek’ is (o.m.) Peerder dialect voor “tabakspruim” of “pruimtabak”, maar dat kennen wij bijna niet meer! Hoewel … met de opkomst van “snus” heeft het ‘praume’ toch weer enige aandacht gekregen heeft. Het werkwoord is ‘praume’ of ‘sieke’, (pruimen) en het betekent naast “pruimtabak kauwen” ook “hard werken”.

De term ‘siek’ komt van het Provençaals Franse woord ‘chique’ (stuk). Wie ‘siekt’ kauwt (pruimt) op grofgesneden tabak die speciaal daarvoor geselecteerd wordt en met of zonder sausje in potjes nog verkocht wordt. In oudere films zie je wel eens hoe iemand zo’n (tabaks)pruim achter zijn lip of wang wegsteekt, begint te kauwen en geregeld het bruin-zwarte speeksel op de grond ‘auttift’, uitspuwt of -spuugt. Wie vroeger binnenshuis ‘siekte’ deponeerde zijn speeksel in een “kwispedoor”, een bakje met of zonder zaagmeel, dat speciaal voor de ‘siekers’ gemaakt was. De echte ‘siekers’ konden met ingehouden kracht en kunde hun speeksel in een sierlijke boog in de kwispedoor mikken … soms tussen de bruin-zwarte tanden door, voor zover ze nog aanwezig waren in de mond van de ‘sieker’!

Als de ‘sieker’ even niet ‘siekte’, dan bleef de ‘siek’ in de mond geparkeerd zitten en de bruin-zwarte ‘zieëver’ (speeksel, kwijl) vond dan soms zijn weg via de mondhoeken van de ‘sieker’ naar buiten… een heerlijk zicht ! Als de ‘siek’ op was of niet meer smaakte, dan werd die met duim en wijsvinger uit de mond geplukt en weggeworpen … of mooi in een doosje opgeborgen … om weg te werpen … of te hergebruiken!

Duur was zo’n ‘siek’ niet, vandaar kwam de uitdrukking (zelfs) ‘gieën siek (tebak) wèèrd zijn’ om aan te geven dat iets of iemand helemaal niets waard is of dat men zelf totaal niet in conditie is. Je kan het werkwoord ‘sieke’ overigens ook figuurlijk gebruiken om aan te geven dat je hard gezwoegd hebt, dat je hard hebt moeten (door)bijten : ‘Ich hem nogal moete sieke!’

Naar analogie met het pruimen van tabak begon men bij ons na WO II volop te ‘sjieke’ of te ‘zjieme’ met kauwgom, een product dat via de Amerikaanse soldaten bij ons zijn ingang gevonden had. ‘Sjieke’ zeggen vele Vlamingen, maar ‘zjieme’ is meer van bij ons dan ‘sjieke’ en het is heel waarschijnlijk een vervorming van het Engelse woord “chewing gum” (zeg: tsjoewing). Tussen ’60 en ’80 kreeg men bij elke Esso-tankbeurt een geel doosje met enkele kauwgomtabletten van het merk “Chiclets” cadeau … vandaar later ook de term ‘sjieklette’ voor kauwgom! Achteloos en “milieubewusteloos” als we waren, ‘tifte’ we die ‘zjiem’ vroeger ook gewoon op de grond uit, zelfs op straat, met als gevolg dat je bv. in een winkelstraat talloze plekken en vlekken zag als herinnering aan ons ‘siek- en sjiekgedrag’ en dat ’s avonds die herinneringen ook soms onder je schoenen kleefden! Helemaal niet ‘chic, (spreek uit /sjiek/) in de betekenis van “chic, mooi, goed gedaan …”

Tot slot: je kan ook een ‘siek’ aan je ‘kinnebak’ hebben hangen en dat is dan (hopelijk) geen kauwgom, maar een “geitensikje”, een baardje op de kin. Het kan natuurlijk ook een ‘s(j)iek’ zijn die in je baard is blijven hangen en dan heb je een “geitens(j)iekje … mèèèè toch!

Meer ‘sieken’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Pruimtabak
https://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/sjiek
https://taalverhalen.be/minionderzoekje/kauwen-en-sjieken-op-tuttefrut
https://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=33982&utm_source=gezondheid&utm_medium=email&utm_campaign=newsletter&utm_content=email_nieuwsbrief_NB20220422&par=110787&utm_term=linkje

Eerste publicatie in Blikveld nr. 35 van 2 september 2022.

Louis Dingenen

Sieren

‘Pezop da ge die sieër nie tegen oeëre kop krijgt, aners ko.nde strak nie mee geun siere!’ (Let op dat je die schommel niet tegen je hoofd krijgt, anders kun je straks niet mee gaan sieren!)

Een ‘sieër’ is in (o.m.) het Peerder dialect een “schommel”, een (speel)tuig in een speeltuin: een plankje waarop je kan zitten en dat langs links en rechts met koorden of metalen staven aan een dwarsbalk bovenaan bevestigd is. Je kan vooruit en achteruit schommelen door met je lichaam naar voren of naar achter te bewegen. Dat “heen en weer bewegen” noemen we in het AN “schommelen” en ook het “op en neer bewegen” van bv. de olieprijzen, heet “schommelen”. Het “schommelen in een speeltuin” heet in ons dialect ‘sieëre’ of ‘sure’.

In het AN is “sieren” iets helemaal anders, nl. van ‘siersel’ of versiering voorzien, zoals in een ‘persessie’ (processie) of bij een ‘gauwe brauleft’ (gouden bruiloft).

Scho.mmele’ is in het Peerder het schrobben bij het schoonmaken van het huis, het onderdeel waarbij je gebruik maakt van water, schuurborstel en zeep. In sommige naburige dialecten heeft ‘schommelen’ de betekenis van “winkelen”.

Meer ‘sieren’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/schommelen2

Eerste publicatie in Blikveld nr. 34 van 26 augustus 2022.

Louis Dingenen

Siggel en siggelen

‘Och, hè kan bekan nèks mieë, het is toch ‘ne siggelèèr, hè … geut ‘em es evvekes hellepe!’ (Ach, hij kan bijna niets meer, het is toch een sukkelaar, hè … ga hem eens even helpen!)

Iedereen kent er wel een, maar niemand wil er een zijn … een “sukkel” of een “sukkelaar” bedoelen we. “Sukkelen” noemen we (o.m.) in het Peerder dialect ‘siggelen’ en een “sukkel” is een ‘siggelèèr’ (meestal mannelijk) of een ‘siggel’ (meestal vrouwelijk). Mensen kunnen ‘aan of oppe siggel zijn’, maar ook organisaties of voetbalploegen, zoals op het einde van 2021 te lezen was in Het Belang van Limburg: “Tandeloos Genk blijft sukkelen” waarmee duidelijk gemaakt werd dat het toen, in tegenstelling met 2023, niet goed ging met voetbalclub KRC Genk. Het verkleinwoord van ‘siggel’ is ‘siggelke’ en dit woord heeft een wat meewarige bijklank omdat de persoon in kwestie blijkbaar medelijden opwekt. Soms gebruiken we ‘siggelèèr’ ook met een grimlach zoals in ‘En gèèf dèè siggelèèr ooch ’n pint!’

Siggelen’ kan verscheidene betekenissen hebben, maar de basisbetekenis blijft wel aanwezig, nl. dat het niet zo goed lukt, dat het niet vooruitgaat. Wanneer iemand met een klus of actie bezig is en het lukt niet zo best, om welke reden dan ook, dan spreken we over iemand die aan het sukkelen is, aan het ‘siggelen’. Dat ‘siggelen’ kan aan de onhandigheid van de persoon in kwestie liggen, maar ook aan andere zaken.

Heel dikwijls gaat “sukkelen” over de gezondheidstoestand van iemand … “Alles goed?” of  ‘Hoe is ’t?’ of ‘Hoe gieget?’ of ‘Hoe gieget met o.ch?’ (Hoe gaat het met je?) zijn gewone (beleefdheids)vragen waarop we dikwijls zelfs geen antwoord verwachten. Het zijn eigenlijk vriendelijke manieren om sociaal contact tot stand te brengen … met mensen die we kennen. Vergelijk die vragen met de Engelse introductievragen “How do you do?” of “How are you?” waarop  men echt geen gezondheidsbulletin als antwoord verwacht. De Engelsen vragen dat zelfs aan mensen die ze niet kennen, maar wij vragen (voorlopig nog) niet naar de gezondheid van mensen die we niet kennen.

Wanneer iemand met zijn gezondheid “sukkelt” zeggen wij in Peer dat hij ‘(wa) siggelt’ of ‘oppe siggel is’ of ‘ane siggel’ of ‘aan ’t siggelen’ is. Soms zegt men expliciet dat het om de gezondheid gaat zoals in ‘Hè siggelt wa met z’n gezondheid, met z’n bieën of met z’n lo.nge’, want het blijkt dat je bv. ook een “parkeersukkel” kan zijn, of een “computersukkel”. In het Antwerps noemen ze een sukkel een “koekenbakker”.

Je kan ook zeggen dat iemand ‘siggelechtig’ (sukkelachtig) is en dat ‘gesiggel’ (gesukkel) is ook niet bepaald bevorderlijk voor de geestelijke gezondheid van de betrokken persoon, zeker wanneer hij niet echt meer ‘oppe gang’ (op gang) geraakt. ‘ ’t Is ‘n echte siggelko.nt gewo.re ’t lèste jeur … ‘ en daarmee vat je de toestand van iemand mooi samen: geen knoeier, geen sukkelaar, maar een “sukkelkont”, een term die het nodige medeleven inhoudt.

Onze wens en hoop is ‘daffe dit jeur gezond moge blijve en nie te veel moete siggele!’

Meer ‘gesiggel’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/sukkel
https://gtb.ivdnt.org/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M067396
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/sukkel
https://ewnd.ivdnt.org/boeken/woord/96073
https://onzetaal.nl/taaladvies/koekepan-koekenpan

Eerste publicatie Blikveld nr. 1 van 6 januari 2023.

Louis Dingenen

Sjarel

‘’t Is mich ‘nen echte Sjarel, dèè nauwe koning van Engeland, nie?’ (’t Is me d’er eentje, die nieuwe koning van Engeland, niet?)

Toen prins Charles op 6 mei van 2023 officieel tot King Charles III van Engeland en het Commonwealth gekroond werd, was hij eigenlijk als koning sinds 8 september 2022, de dag dat zijn moeder Queen Elizabeth II overleed. In 2022 en ook nu stonden (vooral) de sociale media bol van commentaren en grapjes over deze jongeman die op zijn 73ste zijn eerste job (aangeboden) kreeg, of liever: erfde. Mij viel (o.m.) dat ene zinnetje op: ‘’t Is toch ‘ne sjarel, hè!’ Wij kennen ‘Sjarel’ in ons dialect toch ook, niet?

We kennen “Sjarel” als de progressieve spelling van de eigennaam “Charel” die naast “Karel”  staat, de Nederlandse versie van de Franse en Engelse “Charles”. We schrijven “Sjarel” dan met een hoofdletter, maar wanneer we (o.m.) in Peer iemand een ‘sjarel’ noemen, gebruiken we een kleine beginletter en hebben we het over een soort man die we kunnen omschrijven als een “rare vogel, een wat eigenaardige, ongewone kerel”. Meestal houdt ‘sjarel’ ook wel een licht negatieve bijklank in, maar tegelijk klinkt er wat vriendelijkheid door. Denk hierbij aan slungelachtige en slordige jongeren die we ‘sjarels’ of ‘sjarelkes’ noemen, in de betekenis van lieve kwajongens. ‘Jeu, ’t zijn mich kèrels, echte sjarels!’ Volgens de enen zijn dit synoniemen, anderen vinden dat er een betekenisverschil is in die zin dat ‘kèrels’ positiever overkomt dan ‘sjarels’! Wat vind jij ervan?

Ergens in het achterhoofd klinkt ook een oud (voks)liedje waarin ‘Sjarelke’ een hoofdrol speelt … ‘Sjarelke, sjarelke, hangt ‘m met zijn broekske aan een nagelke …’ Zegt het je iets? Ik ben absoluut niet zeker van de tekst, het is duidelijk maar een fragment … Ik heb wel een volledige tekst gevonden van een volksliedje dat wel eens de bron ervan geweest kan zijn: “De historie van Chareltje, z’n broek en een nageltje” waarin staat: “Chareltje, Chareltje, hoeng mè zijn broek on een nageltje …” waarbij “hoeng” bij ons ‘ho.ngk’ is (hing). Het kan kloppen met wat hierboven staat, want die ‘hangt em’ kan je ook lezen als “zie hem daar hangen, hangt hij mij daar toch” in plaats van als een bevel … In ieder geval is het geen (echt) Peerder dialect, want wij zouden zeggen ‘hingt er’ (hangt hij) en ‘brikske’ in plaats van “broekske”. Waarschijnlijk is het dus overgenomen uit een ander Vlaams dialect of een tussentaal.

Onze ‘sjarel’ komen we ook tegen in de uitdrukking: ‘ich bin gesjareld’ in de betekenis van gefopt, bedot, belazerd en bedonderd, het vlaggen hebben …. Vandaag horen we ook ‘gezjost’ zeggen om hetzelfde aan te geven. Wie die “Sjarel” en die “Jos” dan echt (geweest) zijn, kwam ter sprake in een radioprogramma van Radio 2 in 2018. Magda Devos, professor (o.m. dialectologie) van de Gentse universiteit beweerde dat “Sjarel” en “Jos” koosnaampjes zijn voor het mannelijk lid “dat wel meer mannelijke namen toebedeeld krijgt” … zoals Piet! Het ligt dus voor de hand dat ‘gesjareld’ en ‘gezjost’ betekenen dat je “gekloot, bedrogen” bent! De term ‘gesjareld’ is volgens de professor in heel Vlaanderen erg bekend en ‘gezjost’ is in opmars. ‘Sjarel’ wordt, naast ‘Piet’ ook in (o.m.) ons dialect ook gebruikt als (koos)naampje voor het mannelijk geslachtsdeel, zo leverde een (beperkte) rondvraag op 😊.

Meer ‘gesjarel’:

https://muzikum.eu/nl/paul-dhollander/de-historie-van-chareltje-zn-broek-en-een-nageltje-songtekst
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/gesjareld
https://www.ensie.nl/woordenboek-van-populair-taalgebruik/sjarel

Onlangs verscheen het “Thematisch Woordenboek van het Hechtels Dialect” van Clem Agten die vroeger al een gelijkaardig werk over het dialect van Eksel gepubliceerd heeft. Het is een indrukwekkende en mooi uitgegeven boek van 1425 pagina’s met illustraties en verhalen over “Leven en liefhebben, wonen en werken in Hechtel in de eerste helft van de 20ste eeuw”. Kostprijs: 60 euro. Meer info via dialectwb.hechtel@gmail.com

Eerste publicatie in Blikveld nr. 20 van 19 mei 2023.

Louis Dingenen