Zwaakspiekig

‘Wa ‘ne zwaakspieëkige stoel! En ich moet deu op steun? Gelieëft ‘t mèr nie, ich bin me lèève nog nie miech!’ (Wat een gammele stoel! En ik moet daar op staan? Geloof het maar niet, ik ben mijn leven nog niet beu!)

‘Zwaakspieëkig’ betekent in het Peerder dialect dat iets “gammel, onstabiel, onzeker, krakkemikkig …” is en dus absoluut niet sterk en stevig is. Iets en ook iemand kan ‘zwaakspieëkig’ zijn of ‘zwaakspieëkig’ geworden zijn. Een pasgeboren kalf kan bv. ‘zwaakspiekig’ op zijn poten staan!

In de dialectliteratuur vind je via https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect/Peerszwaakspieëkig’ terug met de betekenis “heel zwak”, maar waar het woord precies vandaan komt, is niet meteen duidelijk. Een ‘spieëk’ is Peerder dialect voor een “spaak” van een wiel, en spaken geven sterkte en stabiliteit aan een wiel, dat weten we.

Als de spaken te zwak zijn (bij de eerste fietsen waren ze blijkbaar van hout), of slecht gemonteerd of te zwak opgespannen of misschien slecht uitgericht, dan zou je van een ‘zwaakspieëkig’ wiel kunnen spreken, een zwak, gammel, onstabiel wiel dat zelfs in elkaar kan stuiken bij een spaakbreuk.

“Zwak” spreken we in het Peerder dialect uit als ‘zwaak’, met een langere /a/ dan in “zwak”. Je kan letterlijk ‘zwaak’ zijn en dan ben je bv. niet krachtig, maar figuurlijk kan iemand ook ‘zwaak’ zijn. Dan komen we bij een “zwakkeling” uit in het AN en in ons dialect bij … ‘slappeling’ … of zoiets … kan dat? Kennen wij ‘zwa(a)k(k)eling’? Laat het maar weten! ‘E zwaak’ figuur, dat kennen we als we het over iemand hebben die figuurlijk (!) niet echt sterk is, of  over ‘e zwaak gestel’ als we het letterlijk over een zwak (en bv. ongezond) lichaam hebben. En een ‘zwake legiem/leguum’, wat stellen we ons daarbij voor?

Als we de (puur) volksetymologische uitleg van ‘spieëk’ en ‘zwaak’ combineren en opentrekken naar andere constructies dan een “spaak’, dan is een ‘zwaakspieëkige stoel’ een stoel met bv. te zwakke poten of/en een te zwakke leuning … en kunnen andere constructies ook ‘zwaakspieëkig’ zijn. ‘Ene zwaakspieëkigen tispel’ is in dat verband een leuke dialectuitdrukking, niet? Een ‘tispel’ is eigenlijk een stapel en als die niet echt stevig opgebouwd is, dan noem je dat een ‘zwaakspieëkigen tispel’.

Is bij jou ondertussen ook het woord ‘gezwa(a)k’ al naar boven gekomen? ‘Gezwa(a)k’ betekent “lenig” bij ons en ‘gezw(a)akop’ wil zeggen dat iets volop, losop, vlot, zonder veel tegenspraak, zonder morren … gebeurt. ‘Toen vèè jo.nk waren, moeste ve van jongsaaf aan mee ’t veld op … gezwaakop …’ (Toen wij jong waren moesten wij mee het veld op, zonder morren !).

Ben je mee met de uitleg van en bij ‘zwaakspieëkig’? Laat het zeker weten, ok … ‘En wa bin ich nau met al dèèn autleg? Ge krijgt mich toch nie op dèè stoel … zoe e zwaakspieëkig gedoen!’ (En wat heb ik nu aan al die uitleg? Je krijgt mij toch niet op die stoel … zo een labiel gedoe!)

Nog ‘zwaakspieëkig’:

http://www.wielersportboeken.nl/docs/Het-ABC-van-wieltjes-spaken.pdf
https://www.encyclo.nl/begrip/spaakwiel
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/stokken+in+de+wielen+steken
https://www.neerlandistiek.nl/2018/01/zwak/

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 12 van 19 maart 2021.

Louis Dingenen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *