Klatergoud – Er langs gelegen hebben

‘Kiekd ‘es wa’ ‘ne schoene krans! ’t Is meschien giene gouwe, mè  hèè hèèt er toch langs gelège!’ (Kijk eens wat een mooie krans! ’t Is misschien geen gouden, maar hij lijkt er toch op!)

“’t Is niet al goud wat blinkt!” … we kennen de uitdrukking maar al te goed en soms is de teleurstelling groot wanneer blijkt dat bv. een mooi blinkende “gouden” ketting uiteindelijk alleen maar nep blijkt te zijn, klatergoud!

Mooi, maar niet echt … en om die ontgoocheling wat te verwerken, bestaat (o.m.) in het Peerder dialect de uitdrukking dat het mooie ding ‘er toch wél langs gelège hèèt” (er naast gelegen heeft). Het lijkt er wel op, op dat echte goud, en heeft er de ‘schijn’ van, maar niet de waarde.

En wat dan te zeggen van al die “blingbling” die je bv. bij de gangstarappers ziet? Praalmetaal, kinkelrinkel, opzichtige, blinkende sieraden … zouden die er ook naast gelegen hebben … of zouden die echt zijn?

Nog ‘blingbling’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Blingbling

Eerste publicatie in Blikveld nr. 23 van 9 juni 2023.

Louis Dingenen

Klieër

‘Ich hem een nau klieëd gekocht en nog wa aner klieër … m’n klieërkas giet te klèèn zijn! (Ik heb een nieuwe jurk gekocht en nog wat andere kleren… mijn kleerkast gaat te klein zijn!)

Als je in het Peerder dialect over kleren praat, dan heb je het over ‘klieër’, de algemene term voor kleren. Het werkwoord is ‘(zich) klieën’ en als een vrouw zich wil ‘opklieë’ dan koopt ze misschien een nieuwe “jurk”, een ‘klieëd’. In Vlaanderen kennen wij dat begrip over het algemeen ook als “kleed”, maar als je in Nederland een kleed draagt, is de kans groot dat je met een tafelkleed rondloopt … een ‘teufellake/toafellake’ of ‘teufelklieëd’ zoals wij zeggen. Het verkleinwoord van ‘klieëd’ is ‘klieëke’ en het meervoud is … ‘klieër’.

Je hebt allerlei soorten kleren: ‘goei klieër’ voor speciale gelegenheden, ook wel ‘sonnigse klieër’ genoemd (“zondagse kleren”) en in de week draag je je ‘werrekedaagse of wellekedaagse klieër’, ook ‘werkklieër’ genoemd. Een “overall” staat symbool voor de “werkkledij” en wie in het midden van de vorige eeuw de kans kreeg om te studeren, werd na het derde middelbaar wel eens voor de keuze geplaatst: de ‘kloon / kloeën’ (overall) of het ‘klieëd’! Daarbij stond ‘kloon’ symbool stond voor het “werk” (op de boerderij meestal) en ‘klieëd’ was de term voor het “pastoorskleed”. Koos je voor de ‘kloon’ dan kreeg je dikwijls de raad te stoppen met studeren. Wilde je priester worden, dan mocht je verderstuderen.

Voor het echt vuile werk zijn er je ‘ko.j klieër’ waarbij je /koj/ iets langer rekt dat de /oi/ in de bekende vissoort. ‘Ko.j’ betekent in ons dialect ook “boos, kwaad”, maar alleen als je ‘ko.j’ vóór het zelfstandig naamwoord zet, zoals in ‘’ne ko.jen ho.nd’ (een kwade hond). Met Pasen kreeg je wel eens ‘nau klieër en nau schoen’, nieuwe kleren en nieuwe schoenen, en de ‘klieërmaker’ en de schoenmaker kwamen dan zelfs aan huis langs met een aantal kledingstukken en schoenen in jouw maat. Het was ook heel gewoon dat moeder de vrouw een aantal kledingstukken van de winkel meebracht om ze thuis door man en/of kinderen te laten passen. Was je het oudste kind, dan had je meer kans op ‘nau klieër’ dan wanneer je een oudere broer of zus had, want dan moest je hun ‘klieër aafdrage’ en als er iets aan mankeerde, dan werden de ‘klieër wel genèèd, hersteld of versteld’. Duurzaamheid avant la lettre! In de “Nèèschool” in Peer en later in het St.-Lutgardinstituut hebben veel meisjes en vrouwen uit Peer geleerd hoe ze zelf kleren moesten naaien, zelfs hun eigen ‘trauklieër met slèèp en vwal’ (trouwkleren met sleep en voile)!

Als iemand tegen je zegt “Krijg de klere!” dan hoef je niet te verwachten dat je kleren krijgt, maar wel dat je “naar de maan” kunt lopen of kunt “stikken”. Die “klere” komt van het Franse “colère” (boosheid, woede) dat op zijn beurt stamt van de heel besmettelijke ziekte “cholera” en dat is op zijn beurt verwant met het Latijnse “colera” (toorn, woede en gal(kwaal)). Dat iemand je een heel erge ziekte toewenst, is nu afgezwakt tot “rot op”.

‘Klier’ (korter dan klieër hierboven) betekent in het Peerder ook wat het in het AN betekent: een klier, zoals in alvleesklier. En er is nóg een (bekende) Klier in Peer … de huiscartoonist van ’t Belang!

Nog ‘klieër’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/kleed
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/klere1
https://www.facebook.com/kliercartoons/  

Eerste publicatie in Blikveld nr. 21 van 27 mei 2022.

Louis Dingenen

Klomp en klot

‘Goeit mèr ‘ne klamp heut in ’t vieër, doet mich mèr twieë klèttekes so.kker in me’ne koffie en haut mèr ‘n goei klo.nt boter inne pan, … dan kan ich beginne te bakke!’ (Gooi maar een blok hout op het vuur, doe mij maar twee klontjes suiker in mijn koffie en doe maar een grote klont boter in de pan, dan kan ik beginnen te bakken!)

Zelden zie je nog iemand ‘klo.mpe’ dragen … tenzij in het openluchtmuseum van Bokrijk of in een klompenmuseum. ‘Klo.mpe’ is AN én (o.m.) ook Peerder dialect voor houten schoenen die uit jong en zacht wilgen- of populierenhout gesneden worden. Je hebt ze in alle maten en vormen … Nederland is hét klompenland bij uitstek, maar wist je dat er vanuit België heel veel klompen naar Nederland geëxporteerd werden? In het klompenmuseum van Laakdal kun je zien hoe de eens geroemde ‘kloefkappers’ (klompenmakers) in de Antwerpse Kempen hun producten maakten. ‘Kloefkapper’ was vroeger een dialectwoord voor een gerespecteerd beroep, vandaag is het een scheldwoord.

“Klomp” betekende vroeger ook een “blok hout waarin de voeten van een misdadiger (in)gesloten werden” (denk hierbij aan de uitdrukking: “een blok aan het been”) en nadien is de betekenis geëvolueerd naar “blok hout” … waaruit houten schoenen gesneden werden. Het verkleinwoord van ‘klo.mp’ is in het Peerder ‘klimpke’ (klompje). ‘Klo.mp’ betekent in het Peerder dialect ook “blok hout”, maar zo’n blok hout voor bv. de kachel is toch bekender als ‘klamp’, met als verkleinwoord ‘klempke’, een blokje hout. Een “klamp” in het AN is overigens een “verbindingsijzer om bv. houten balken bijeen te houden”, zo blijkt.

‘Klo.mp’ kennen we in Peer ook in de betekenis van “kluit”, zoals in ‘Goeit er mèr ‘ne klo.mp èèrd op!’ (Gooi er maar een kluit aarde op!). Een synoniem is ‘klo.nt’, zoals in ‘e klo.nt(eke)/ e klètte boter’ maar met dit onderscheid dat ‘klont’ een kleinere massa inhoudt. En als we het hebben over een ‘klo.nter’, dan is de massa nog kleiner, zoals in ‘de klo.nterkes inne mèlk’ of de ‘mèlk die klo.ntert’ als ze zuur en slecht wordt! Speciaal is het Peerder verkleinwoord voor “klontje”, nl. ‘klètteke’ of ‘e klètte’ zoals in ‘e klètteke so.kker’ en ‘e klètteke boter’. Een ‘bloedklo.nter inne hersene’ kan de oorzaak zijn van ‘e beslaag’ (beroerte) zoals ze hier zeggen.

Wij kennen ook ‘klot’, zoals in ‘’ne klot zieëp’ , een stofnaam om een “samenhangende massa van een bepaalde substantie” aan te duiden. ‘Ene klot zieëp’ is een stuk zeep, ‘e klètteke zieëp’ is een klein zeepje of een stukje zeep. ‘Klot’ kan ook synoniem zijn van ‘klo.mp’ en ‘klo.nt’, bv. een ‘klot èèrd’. Het meervoud van ‘klot’ is ‘klèt’ zoals in ‘gèèf mich mèr twieë klèt zieëp mee’.

Een samenstelling met klomp is “klompvoet” waarmee een misvormde voet aangeduid wordt. Vroeger gebruikte men ook wel “horrelvoet”, maar die term wordt sociaal niet meer aanvaard.

Mocht je ooit heel veel tijd hebben om naar een schitterende film te kijken, dan is de Italiaanse film “De klompenboom” uit 1978 (186 minuten) een aanrader!

En tot slot: je kent natuurlijk de uitdrukking in het Peerder: ‘van z’ne klot valle / geun’ (flauwvallen). Het is niet duidelijk waar die ‘klot’ vandaan komt, maar het zou kunnen dat die ‘klot’ hier een blok hout is, waarop men bv. stond om iets te doen. Weet jij wat die ‘klot’ hier betekent en/of waar die vandaan komt, laat het ons ook dan ook weten, a.u.b. !

Meer ‘klomp en klot’:  

https://www.klompenmuseum.be/openingsuren.html
https://www.klompenmakerij.be/
https://klompenmuseum.nl/Lesbrief
https://etymologiebank.nl/trefwoord/klamp
https://etymologiebank.nl/trefwoord/klont

Eerste publicatie in Blikveld nr. 18 van 5 mei 2023.

Louis Dingenen

Reactie en aanvulling bij ‘Klomp en klot’

Met dank volledig overgenomen als dialectbijdrage(n) in Blikveld nr. 19 van 12 mei 2023.

Klompen

Ooit klompen gedragen? Neen? Ik wel! Mijn eerste gekleurde klompjes kreeg ik van sinterklaas op 6 december 1940, samen met een sjaal, wat kastanjes, een poppernel en een paar karamellen. Die klompjes waren prachtig gekleurd: geel met rode strepen. Mijn pa klopte er meteen riempjes op met scherpe asgrauwe klompennageltjes.

Later deed ik dat zelf, want op onze school bestond de gewoonte, dat de sterkste leerlingen de klompennageltjes aan de buitenzijde scheef in de riem en de klomp sloegen om zich doelmatiger te kunnen verdedigen bij vechtpartijen. Een veel gebruikte zin op de speelplaats was: “Klop ‘em met eine klomp op siene soets ( =kop, hoofd)”. De slimste jongens wisten, dat scheef ingeklopte klompennageltjes tijdens vechtpartijen bij de tegenstrever schrammen en bloed en dus ook schrik konden veroorzaken.

Klompen dragen deed soms pijn aan de wreef, maar het ergste wat een klompendrager kon overkomen was het zogenaamde “haarenkelen”. Bij het gaan of lopen kwamen dan de slecht ingeklopte klompennageltjes tegen de enkel van het andere been. Dit kon zo pijn doen, dat je de controle over je blaas verloor. Een ontsnapt druppeltje wriemelde zich in ijltempo door de urineleiding tot op een paar centimeter voor de uitgang. Het naaldachtig steken van dat druppeltje veroorzaakte een helse pijn.

Verder waren er geen slechte kanten aan het klompen dragen. Je kon er zelfs verslaafd aan raken zoals onze wiskundeleraar op het Salvatorcollege in Hamont. Als pater had hij zowat de hele wereld afgezworen behalve zijn klompen. Als leerling hadden we dat snel door. Soms maakte hij een wandeling in de kloostertuin op zijn klompen. ’s Zondags zagen we pater Xaverius (later pastoor in Erpekom) per fiets vertrekken naar zijn ouders in Kaulille met zijn klompen in een valiesje achter op zijn fiets. Onze studiezaal lag onder zijn kloosterkamer en door de houten zoldering hoorden wij, dat hij zelfs op zijn kamer klompen droeg.

Onze priester-leraars stonden toen elk uur van de dag klaar om ons bij elk probleem “geestelijke“ leiding te geven. Wij zochten daarom allemaal naar een wiskundig, religieus of seksueel probleem om dat beurtelings in alfabetische volgorde aan onze brave pater-leraar voor te leggen. Maurice Bangels trok als eerste naar boven. In de studiezaal hielden wij het muisstil, want we moesten horen hoe Maurice op de deur van de pater zijn kamer klopte en hoe de pater de klompen van zijn voeten schudde en verving door zijn sandalen. Als het probleem van onze klasgenoot opgelost was en hij de kamer van de pater verlaten had, hoorden we, hoe de pater weer in zijn klompen schoot. Even later trok de volgende klasgenoot met zijn probleem naar de kamer van de klompenpater … Het viel ons op, dat onze pater in die tijd dubbel hard bad, wellicht om God te danken, omdat hij als wiskundeleraar zoveel succes had als geestelijke leider van jongens.

Zo studeren was hemels voor ons !

Jaak Nouwen

Weerspreuk mei

Ingestuurd door een andere (oud-)inwoner van Briegel en geïnspireerd door de eerste wereldtitel snooker van Luca Brecel in mei 2023.

Hoed je te ontdoen van wol en flanel vόόr het feest van Sint-Brecel.

Zijn winterstaart kan je verkleumen met storm en hagelstenen als snookerbè.l!

Knab

‘Goeit nog mèr ‘nen dikke knab op ’t vieër, ’t wèèrd aaners te kaad!’ (Gooi nog maar een dikke houtblok op het vuur, het wordt anders te koud!!)

Een ‘knab’ (uitgesproken als /knap/) is o.m. Peerder dialect voor een blok haardhout om bv. in een kachel, openhaard of vuurkorf te stoken. Het is een stuk hout, meestal droog hardhout, dat in stukken gezaagd en/of gekliefd (of gekloven) is. Een synoniem in het dialect is een ‘klomp’ hout, maar let op dat je je “houten klomp” niet in het vuur gooit, want een klomp is een stuk schoeisel uit een houten blok gemaakt en nog populair in Nederland . Het zou ons overigens wel verwonderen als je nog op klompen zou rondlopen vandaag de dag, maar wie weet… Een variant op ‘klomp’ hout is ‘klamp’ hout, met het verkleinwoord ‘klempke’.

‘Knabbe’ worden vervaardigd door bv. een boomstam in ronde schijven te zagen die variëren tussen grofweg 25 en 50 cm hoogte. Die schijven worden dan in stukken gekliefd  met een speciale kliefhamer en kliefbeitels of met speciale machines zodat de stukken hout hanteerbaar zijn en in een open haard of houtkachel passen. ‘Knabbe’ kun je zelf maken als je over het geschikte hout en materiaal beschikt, maar je kan ze ook kopen. Dit stookhout wordt geleverd in kubieke meter of stère, een oude inhoudsmaat. Voor het belangrijke onderscheid tussen beide maten, klik je best op een van de links hieronder.

Volgens dialectoloog Debrabandere betekent ‘knabbe’ ook “geld” en de handvat, of liever, de twee houten handvatten van een zeis worden ook ‘knabbe’ genoemd, zo lees je bij diezelfde Debrabandere. Ook het houten klosje met daarin een gat waardoor de koord van het schietlood van de metselaar naar beneden kan glijden … zou een ‘knab’ zijn in het dialect … Wat wij (ook) kennen als  ‘miëerblèkskes’ of ‘deerblèkskes’, de houten plaatjes die in de muren ingemetseld worden om later de deuren in vast te schroeven, zouden ook ‘knabbe’ zijn in het dialect. Ik ben er niet zeker van dat we dat soort ‘knabbe’ ook in Peer kennen …

Het verkleinwoord van ‘knab’ is … ‘knebke’ of ‘knepke’, … en dat doet ons meteen denken aan ‘knepke’ in de betekenis van (oud) muntstuk van 5 cent! ‘Wa geude doen? Schijten in ’ne schoeën … en veer e knepke moogde meedoeën!’ Klinkt dat bekend in de oren? ‘Knepke’ betekent ook nog “borrelglaasje” omdat vroeger de prijs van zo’n borreltje 5 cent was. Een ‘knab’ was 10 cent … en in de uitdrukking ‘gie knepke wèèrd zijn’ is het … niets waard! Wij spraken vroeger ook van een ‘borrelke’ of van een ‘witteke’ en ik herinner mij ook dat wij ‘knibbelkes’ of ‘knebbelkes’ dronken … borrelglaasjes met jenever … Zou dat ook (taalkundige) familie van het ‘knepke’? Als jij het weet, laat maar komen!

Nog ‘knabbe’?

https://www.ecopedia.be/pagina/stère-kuub
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/knab
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/stere http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/knab
http://www.brandhout-prijzen.be/vragen-over-brandhout

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 28 van 9 juli 2021.

Louis Dingenen

Knijns

‘Die vliegers, deu wèèr ich knijns van … zoe e lewèèt, mijn oeëre doen er pijn van!’ (Die vliegtuigen, daar word ik gek van … zo een lawaai, mijn oren doen er pijn van!)

We stonden gezapig op straat te kletsen: de vrouw die hier nogal eens voorbijwandelt of liever snelwandelt, haar man en ik. Het ging, niet toevallig, over het dialect van Peer. En ineens begonnen ze alweer te brullen, de F-16’s van de legerbasis KB, en ze stegen op richting Wijchmaal. Lap, mijn oren deden weer pijn. ‘Deu wèèr ich knijns van!’ zei ik en zonder het te verwachten, kreeg ik bijval. ‘Ich ooch … knijns … da zeg ich ooch altijd!’ lachte de vrouw …

‘Knijns’ is in deze context een bijvoeglijk naamwoord en betekent “kregelig, prikkelbaar, boos, gek, lastig, ambetant, over zijn toeren etc.” en ‘knijns wèère’ zou je misschien kunnen omschrijven als “geïrriteerd raken, zenuwachtig worden, boos/vervelend worden, over zijn toeren geraken” of zoiets. Soms krijgt het een bijkomende versterking zoals in ‘knijns lèstig wèère,’ zoals de buurman zegt!

Waar dat ‘knijns’ precies vandaan komt, daar hebben we (nog) geen zicht op. Heeft het iets te maken met het zelfstandig naamwoord ‘knijn’, (o.m.) Peerder dialect voor “konijn” (of ‘knie.n’ in ’t Briegels)? Hoe gedraagt een ‘knijn’ zich als hij lastig wordt? “Toen de kinderen klein waren dachten ze dat ze alle konijnen moesten aaien,” herinnert een trouwe medewerker zich, “maar sommige ‘knijn’ reageerden afwijzend door met hun poten te krabben en een knorrend geluid te laten horen. Iemand die ‘knijns’ is, is dus misschien ook niet om aan te spreken!” Mocht je overigens zin hebben om de lichaamstaal van een konijn te leren kennen, klik dan op de link onder dit stukje!

‘Knijns’ kan in sommige dialecten ook het meervoud van ‘ene knijn’ zijn, maar niet in Peer, zo denk je dan … in eerste instantie. Het meervoud van ‘knijn’ (langere /ij/, sleeptoon) is immers ‘knijn’ (met kortere /ij/, stoottoon), zoals in ‘iene berg’ en ‘twieë berg’. Maar wat dan met een ‘knijnskooi’ (konijnenkooi)? Daarin gebruiken wij ‘knijns’ toch als meervoud van ‘knijn’, niet?

We kennen nog samenstellingen en afleidingen met ‘knijns’ als meervoud: ‘knijnspijp’ (konijnenpijp), ‘knijnskoot’ (konijnenhok), ‘knijnsketel’ (konijnenkeutel(s)), ‘knijnspoeët’ (konijnenpoot), ‘knijnsheur’ (konijnenharen), enz.

En hoe noemen we een mannelijk konijn in Peer? Geen “rammelaar” of “ram”, maar een ‘knijnsmenneke’ of is het een ‘mennekesknijn’? En een vrouwelijk konijn kennen we in Peer ook niet meteen als “voedster” of “moer”, maar als ‘knijnswijfke’ of is het ‘wijfskesknijn’? Het zal de kleine kinderen overigens een zorg wezen hoe wij de grote konijnen noemen, zij zijn fan van “Nijntje”, van Dick Bruna, weet je nog?

Nu weten we nog altijd niet zeker waarom iemand ‘knijns’ kan worden als hij boos, gek, lastig enz. wordt. … Als jij een antwoord hebt, laat het ons dan ook weten. Alvast dank.

Voor nog meer konijn, moet je hieronder zijn:

https://www.petsplace.nl/advies/lichaamstaal-van-jouw-konijn/
https://www.nijntje.nl/

Eerste publicatie in Blikveld nr. 38 van 22 september 2023.

Louis Dingenen

Een aanvulling kregen we uit Linde-Peer

‘Moer’ zeggen wij niet tegen een vrouwelijk konijn, wel ‘mo.jer’ in de betekenis van “moeder”.

Nog een aanvulling

Als jongens op een boerderij kweekten wij ieder onze eigen konijnen in een zelfgemaakte ‘knijnskooi’. Dat waren planken met kiekendraad aan de voorzijde en met een vloer van dunne dennenpaaltjes waar stro op werd gestrooid (!). Wanneer wij het wijfje wilden pakken om eens te tillen hoe zwaar zij was, of om te kijken hoeveel jongen er in haar nest zaten, dan verweerde het konijn zich door met de achterste poten hard op de vloer te slaan, en soms ook door te bijten. ‘Dèè knijn sleet nogal inne plenk!’ zegden wij dan. En ‘knijns wère’ betekent dus gewoon zenuwachtig worden, geïrriteerd geraken. Als jongens van de lagere school reden wij – om inteelt te voorkomen – met ons konijn, via de Bosschel, naar ‘de Wauberg’, naar Bèr Leīs, die een rammelaar had. 

De dag erna mochten wij ons konijn terug gaan ophalen en vijf frank betalen. Een vet konijn bracht tot honderd frank op. Het konijn zat in een juten zak die wij op onze rug meedroegen. Maar het konijn bood natuurlijk weerstand en zat de helft van de rit te spartelen in de zak, met als gevolg dat de lange nagels doorheen de juten zak en doorheen onze dunne kleren ‘schèère’ maakten op onze rug. Erg pijnlijk, maar je moest verder!

Knijp

‘Ich hem altijd een knijp inne maal, dè’s hènnig om ‘nen appel te schèlle of e tèkske aaf te snije!’ (Ik heb altijd een zakmes in mijn zak, dat is handig om een appel te schillen of een takje af te snijden!)

‘Knijp’ is Peerder dialect voor “zakmes” en “knipmes” en kent ook de variant ‘knieëp’ met een lange /ie/-klank (zodat je iets als ‘kniejp’ hoort). Als je nog varianten kent, dan mag je die zeker doorgeven. Alvast dank.

In het Middelnederlands sprak men over een “cnijf” om een lang puntig mes en ook een dolk aan te duiden. Vergelijk met het Engelse woord “knife” voor mes (spreek uit /naaif/) en de Duitse woorden “Kneif /Knif” en “Kneip / Knîp” en wij herkennen zonder veel moeite onze ‘knijp’, zeker als je dan ook nog leest dat in Keulen “Kniep” gebruikt werd. Let op, een moderne Duitse “Kneipe” is iets anders, nl. een kroeg!

Vroeger hadden veel mensen, zeker op het platteland, een zakmes bij zich, daar was niets ongewoons aan. Die ‘knijpen’ moest je meestal met de hand openen en dan had je een vouwmes. De gevaarlijke versie die je met een knopje kon bedienen, heet(te) knip- of springmes, en is vandaag een verboden wapen! Die ‘knijpen’ konden handig zijn in het dagelijkse leven (zie voorbeeldzin), maar ze konden ook een gevaar zijn, bijvoorbeeld als er tijdens een kermis weer eens gevochten werd met de jongens van de naburige dorpen omdat die de plaatselijke meisjes kwamen opvrijen.

Ik herinner mij dat grootvader (“bouwjaar” 1880) altijd een ‘knijp’ met een sterk gebogen, bijna haaks, lemmet op zak had en dat hij ons met trots én met de nodige waarschuwingen af en toe toonde hoe het werkte en hoe scherp het wel was … en dan krabde hij met het mes over de nagel van zijn duim … en dan zag je hoe er schilfertjes meekwamen … wow, zoooo scherp! Dat maakte indruk op een kind! En nu nog test ik op dezelfde manier of een mes wel scherp is!

Als iemand je met een ‘knijp’ zou bedreigen, dan “knijp” je hem waarschijnlijk wel …, maar als je twee keer over deze zin nadenkt, vermoed ik dat je begrijpt dat je “hem” niet zult “knijpen”, maar dat je hem eerder zal “smeren”, al zal je dat “smeren” natuurlijk ook figuurlijk bedoelen … en dus hard weglopen, niet?

Meer knijp’:

http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/knijf
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=zakmes

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 2 van 8 januari 2021.

Louis Dingenen

Koeieneren

‘Hèè diet niks aners as mich koeienere, ich kan noeëts iets goeds doen …ich kan er nie mieë tege!’ (Hij doet niets anders dan mij pesten, ik kan nooit iets goeds doen … ik kan er niet meer tegen!)

‘Koeienere’ vind je in verschillende variaties (koejonnere, koejennere, koeionnere, koeionere, couillonnere …) en in allerlei dialecten en ook in het Peerder gebruiken we het. Van Dale (online) omschrijft “koeionneren” als “treiteren, het leven zuur maken” en “treiteren” krijgt bij diezelfde Van Dale als synoniemen “plagen, pesten,” …, vandaar dat wij hierboven “pesten” gebruiken voor ‘koeienere’.

De gevoelswaarde van het werkwoord ‘koeienere’ kan van gebruiker tot gebruiker verschillen, ook in het Peerder dialect. Dat kan gaan van “plagen, uitdagen, voor de gek houden … tot tegenwerken, het leven zuur maken, sarren, tarten, treiteren, tergen, pesten, (iemand) het bloed onder de nagels vandaan halen …” Ook de context waarin het werkwoord gebruikt wordt en de relatie tussen de deelnemers aan de communicatie, zijn van belang.

Een perfect synoniem voor ‘koeienere’ zou kunnen zijn: ‘(iemed) kloeëte’, in de zin van “(doen) mislopen, te gronde gaan” zoals Van Dale “kloten” omschrijft. Dat is geen toeval, want ‘koeienere’ is een verbastering van het Franse werkwoord “couillonner” dat op zijn beurt afgeleid is van het Franse zelfstandige naamwoord “couille” dat … “kloot, testikel” betekent. Er zou wel een nuanceverschil zijn tussen ‘koeienere’ en ‘kloeëte’ omdat ‘koeienere’ als iets blijvends en te kwader trouw ervaren kan worden, terwijl ‘kloeëte’  meer eenmalig en soms schelms en als grap bedoeld kan zijn.

Je leest ook wel eens dat de Nederlanders denken dat ‘koeionnere’ afstamt van “koeien drijven” omdat “koeionneren” bij hen betekent “op een vervelende manier leiding geven, de baas spelen, commanderen en ook “op een kleinerende, spottende of plagende wijze behandelen; de baas spelen over, iemand op de kop zitten”.

Een mooie voorbeeldzin van enkele mogelijke betekenissen van ‘koeienere’ vind je in het Vlaams Woordenboek op internet:  “Hij koejonneerde zijn landgenoten met het woord couillonneren. Deze koejon was dus een echte mensenkloter, zijn kloterijen werden als schoeliestreken beschouwd.” 

Waarde lezer, wij hebben je zeker niet willen ‘koeienere’ met dit artikeltje, en nodigen je uit om je op- en aanmerkingen, correcties, toevoegingen en suggesties naar de redactie te mailen. Alvast dank.

Meer ‘koeieneren’:

http://anw.inl.nl/article/koeioneren
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/koeionneren#.X7D9OmhKiUk
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/kloten#.X7EE1WhKiUk

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 5 van 29 januari 2021.

Louis Dingenen

Koes

‘Die koeskes, … ze knorren wel hel en ze make veel mèst, mè ze zijn toch ooch lief, hè!’ (Die varkentjes … ze knorren wel luid en ze maken veel mest, maar ze zijn toch ook lief, hè!)

Een varken kennen wij in het Peerder dialect als ‘vèrke/vèrreke, zoog, bier, bag of koes(j)’ waarbij ‘vèrke’ de algemene term is (varken), ‘zoog’ voor de vrouwelijke “zeug” staat, ‘bier’ voor de mannelijke “beer” en ‘bag’ voor “big”.

Koes’ of ‘koesj’ met het verkleinwoord ‘koeske’ is volgens de enen een lokroep om een varken naar de trog te lokken, zoals in: ‘koes, koes, koes’, volgens anderen is het een term voor “big” en komt het woord ‘koes’ van “keu” dat vroeger “big” betekende. Volgens nog anderen komt ‘koes’ van het Duitse “Küsch” en er zijn er ook nog die beweren dat ‘koes” stamt van “cochon”, het Franse woord voor varken.

Geloof het of niet, maar soms wordt ‘koeske’ zelfs als een troetelwoordje gebruikt voor een speels en dartel peutertje of kleutertje. Als iemand je een ‘vèrke’ noemt … mmm … neen, dan is dat zeker geen troetel- of koosnaampje, maar misschien wel een ‘koesjnaampje’!

Meer ‘koes’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/keu2

Eerste publicatie in Blikveld nr. 36 van 9 september 2022.

Louis Dingenen

Koetsjoe en ketsjoe

‘Doet oeër koetsjoeë botte mèr aan, want het is hei everal naat en vettig!’ (Trek je rubberen laarzen maar aan, want het is hier overal nat en drassig!)

Rubber wordt geproduceerd uit latex, een andere naam voor caoutchouc, die uit de Braziliaanse rubberboom wordt gewonnen. Het ligt voor de hand dat het moeilijke woord caoutchouc verbasterd zou worden.

De stofnaam zelf, de caoutchouc, heet bij ons ‘koetsjoe’, ‘ketsjoe’ of ‘katsjoe’. Het bijvoeglijke naamwoord is: ‘ketsjoeë of katsjoeë’ en de klemtoon in het uitspraak kan erg variëren per streek.

“Rubber” komt van het Engelse “to rub” en wijst op de “rubberen” gom/gum waarmee je wrijft. Er is nóg een bekend “rubbertje”, nl. het “condoom”, ‘kepotje’ of ‘Engels jèske’, vanuit het Franse ‘capot anglais’ … ook een Engels product dus… en meegebracht door de Britse en Amerikaanse soldaten in WO II om toch maar geen kindjes te maken bij hun Europese liefjes.

Meer ‘koetsjoe’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Rubber  
https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/caoutchouc  

Eerste publicatie in Blikveld nr. 32 van 12 augustus 2022.

Louis Dingenen

Konnen

‘Ich kan wieër bèter, mè ’t hèèt nie veel geschollen of ich waas er aan geweest!’ (Ik ben weer beter, maar het heeft niet veel gescheeld of ik was dood geweest!)

Onder meer in het Peerder dialect verstaan wij meteen wat iemand bedoelt wanneer hij zegt dat hij weer of nog ‘goed kan’ of dat hij ‘niet meer zo goed kan’. Niet-Limburgers hebben het daar wat moeilijker mee en vragen wel eens … “Eh, wat kan hij weer goed?” of “Wat kan hij niet meer zo goed?”

Voor ons is het duidelijk dat ‘ko.nnen’ betekent “gezond zijn, in orde zijn, goed functioneren …” en daarmee is dat voor ons een volwaardig werkwoord. Je hoort ook wel eens: ‘Ich kan mèr half!’ en hoe zeg je zoiets in het AN? Meestal bedoelt men met “kunnen” … “in staat zijn iets te doen” bv. fietsen, eten … en die aanvullende “iets” ontbreekt in ons dialect.

In de vraag: ‘Kimt oeër vrouw mee neu de match?’ (Komt je vrouw mee naar de match?) kan je perfect antwoorden met: ‘Dè kan! Mè ze kan nie zoe goed mieë!’ (Het is mogelijk, de kans bestaat! Maar ze is niet meer zo goed te been / Ze functioneert niet zo goed meer …).

Eerste publicatie in Blikveld nr. 30 van 30 juli 2022.

Louis Dingenen