Kamelot

‘Ziet da ge goei waar koeëpt, hè, want al dèè kamelot, deu zijn ve nèks mee!’ (Zie dat je goede waren koop, he, want met die rommel zijn we niets!)

Wanneer we (o.m.) in het Peerder dialect iets ‘kamelot’ vinden, dan bedoelen we dat het van slechte en zelfs erbarmelijke kwaliteit is … rommel, prul, minderwaardig en slecht materiaal, ook namaakspullen. ‘Kamelot’ komt (waarschijnlijk) van het Franse woord “camelot” dat o.m. straatventer en minderwaardige waar betekent.

Straatventers durven wel eens producten van minderwaardige kwaliteit te verkopen, vandaar dat ‘kamelot’ bij uitbreiding gebruikt wordt om zaken van mindere en slechte kwaliteit aan te duiden.

Meer ‘kamelot’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/camelot

Eerste publicatie in Blikveld nr. 47 van 24 november 2023.

Louis Dingenen

Katteliek

‘Wa gèè deuzjust met oeëren o.tto oppe weeg deed, dè waas ooch nie echt katteliek, he! Rechs verbijstèke, jo.ng, jo.ng toch! (Wat jij daar zopas met je auto op de weg deed, dat was ook niet echt zoals het hoorde! Rechts voorbijsteken, jongen, jongen toch!)

Katteliek’ is het (o.m.) Peerder dialectwoord voor “katholiek”, de term die letterlijk betekent dat “iets in overeenstemming is met het rooms-katholieke geloof”. Vroeger was het (zeker in onze streken) gewoon en normaal dat iemand rooms-katholiek was en dus was ‘katteliek’ ook “dat wat normaal was”, de norm …

Was je niet katholiek, dan was je een heel grote uitzondering en dus niet zoals het hoorde! De figuurlijke betekenis van ‘katteliek’ werd en wordt eigenlijk alleen gebruikt in combinatie met “niet” om aan te duiden dat iets niet is zoals het hoort.

Als iets ‘nie katteliek’ is, dan is het niet zoals het hoort!

Nog ‘katteliek’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/katholiek,%20niet%20~

Eerste publicatie in Blikveld nr. 50 van 23 december 2022.

Louis Dingenen

Reactie op katteliek:

Een trouwe lezeres heeft enkele leuke aanvullingen opgestuurd bij ‘Katteliek’. “We kennen in Peer nog spreekwoorden waarin ‘katteliek’ voorkomt, zoals:

‘Nie iedere katteliek is ‘nen heilige!’

‘De slechste kattelieke zitte veeraan inne kèrk!’

‘De kattelieke die ’t korste bij de kèrk woene, zijn ’t lèsten inne mès!

Kèèn

Ge moet de kèène van dèèn appel nie opèten! Tift ze mèr aut …(Je hoeft de pitten van die appel niet op te eten! Spuw ze maar uit!).

Een ‘kèèn’ is een “kiem, pit, zaadkorrel…” Het meervoud is ‘kène’, het verkleinwoord ‘kèènke’.

Het woord is waarschijnlijk afkomstig van het Oudnederlandse “keerne”, nog te herkennen in “kern”.

Pitten van steenvruchten zoals pruimen en kersen noemen we in het Peerder dialect geen ‘kèèn’ maar … ‘stieën’ (steen). We kennen ‘praumestieën’ en ‘keersestieën’, maar ook het woor ‘baak’ wordt in deze context gebruikt.

Nog ‘kèèn’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/pit1
https://etymologiebank.nl/trefwoord/keen1
https://etymologiebank.nl/trefwoord/baak2

Eerste publicatie in Blikveld nr. 8 van 24 februari 2022.

Louis Dingenen

Kèèr

‘Hèè haa wieër veel te hel gereeje met z’n sportkèèr en kiek nau mèr es: hèè zit in e kèèrke!’ (Hij had weer veel te snel gereden met zijn sportauto en kijk nu maar eens, hij zit in een rolstoel!)

‘Een kèèr’ (een kar, met de /èè/ ongeveer zoals in het tweede deel van /Alain/) heeft in het Peerder dialect verscheidene betekenissen. In de eerste plaats natuurlijk de voor de hand liggende betekenis van “kar”, een vervoermiddel op twee of drie wielen dat voortgetrokken wordt door bv. een paard, ossen, een tractor etc. Als het vervoermiddel vier wielen heeft, noemt men het “wagen”, … een hooiwagen, bijvoorbeeld …maar in ons dialect wordt dat ook een ‘hooikèèr’ genoemd, niet? ‘Kèère’ die wij kennen zijn bv. de zandkèèr of èèrdkèèr (zand- of aardekar),  de mestkèèr (mestkar), de kroeëtekèèr (bietenkar),  maar ook de hooikèèr die we dus ook kennen als ‘hooiwage’, ‘een hoeëg kèèr met botterikke’ op om het hooi of het stro beter vast te kunnen houden. ‘Botterikken’ zijn in deze context dus geen lomperds, maar houten palen of hekkens!

De namen van de hierboven aangehaalde karren duiden aan wat er in die karren vervoerd wordt. Ook een ‘vaulkèèr’ geeft aan wat vervoerd wordt en de vuilniskar van vandaag wordt nog altijd ‘vaulkèèr’ genoemd. In andere dialecten heet die ‘kèèr’ ook wel “askar”. En een ‘winkelkèèr’ … is er voor de klant, om zijn winkelwaar te transporteren. Een ‘hondskèèr’ vervoert geen honden, maar wordt, of liever, werd, getrokken door een of meer honden. Ja, vandaag wordt ook menige hond vervoerd in een hondenkar! Van( taal)evolutie gesproken! Een ‘stoeëtkèèr’ (stootkar) duw je en met een ‘stèèkkèèrke’ hef je zware lasten op om ze te transporteren. Een ‘sportkèèr’, zoals in de voorbeeldzin, is een dialectwoord voor “sportauto”, een ‘haufkèèr’ is een huifkar en … ‘e kèèrke’ uit de voorbeeldzin is een oneerbiedige (verouderde) dialectterm voor een rolstoel. Over de plezierrijtuigen hebben we het nu niet, maar toch even opmerken dat onze ‘kèèr’ ook familie heeft in het Engels, nl. “car” (auto).

We kennen ook enkele uitdrukkingen met ‘kèèr’: ‘de kèèr trèkke’ wil zeggen dat je het voortouw neemt en de boel (op gang) trekt. In dezelfde sfeer zit ‘(aan) de kèèr dauwe’, de zaken doen bollen. ‘Z’n kèèr drèèn’ betekent dat je helemaal van mening  of van kant verandert en het ‘pèèrd achter de kèèr spanne’ geeft aan dat je de zaken verkeerd aanpakt.

As de as brèkt, vilt de kèèr’ betekent letterlijk dat “de kar (stil)valt als de as breekt” en wordt gebruikt om aan te duiden dat je moet ophouden met excuses te bedenken om niet te moeten werken! (zie ook As – As de as) ‘Rondkèère’ is een werkwoord dat aangeeft dat je (meestal) redelijk doelloos met bv. fiets, motor of auto aan het “rondrijden” bent en in het AN spreekt men dan van “karren”. Onlangs nog een mooi synoniem gehoord: ‘rondsjieze’ met de verwijzing naar ‘sjieës’, een soort paardenkoets die in het AN “sjees” heet en waarin je het verbasterde Franse woord “chaise” (stoel) nog herkent (zie de link naar Wikipedia hieronder).

Het verkleinwoord van ‘kèèr’ is ‘kèèrke’ (zie hierboven) en dat leidt ons naar ‘kèèrkesvolk’, een denigrerende term in ons dialect voor (meestal) wat marginale mensen: ‘Haad o.ch mèr niet te veel op met dè kèèrkesvolk!’ (Hou je maar niet te veel op met die marginale mensen). De verwijzing naar de huifkarren van de rondtrekkende mensen ligt voor de hand.

‘Kèèr’ kennen we ook in uitdrukkingen als ‘een kèèr te groeët’ als je bv. een broek gekocht hebt die echt “veel te groot” is. Je kan in het voetbal de bal ook ‘een kèèr’ langs de goal trappen en dan is hij ver naast het doel gegaan. En als je ‘een kèèr dings vanne zoller gehaald had’ dan heb je een heel grote hoeveelheid spullen van de zolder gehaald, een kar vol!

Nog ‘karren’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Kar
https://www.ensie.nl/jozef-verschueren/askar
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/karren
https://nl.wikipedia.org/wiki/Sjees

Eerste publicatie in Blikveld nr. 32 van 11 augustus 2023.

Louis Dingenen

Kemissie en kemies

‘De kemissie (1) van de kemiezen (2) hèèt beslist dat ge gieën extra kemissie (3) mieë krijgt as ge hun kemissies (4) doet!’ (De commissie van de douane heeft beslist dat je geen extra commissie meer krijgt als je hun boodschappen doet!)

Toegegeven, de voorbeeldzin hierboven is een “beetje” gekunsteld, maar er zitten vier leuke woorden in die lang niet iedereen nog zal kennen en ze zijn alle vier (o.m.) Peerder dialect.

Over de eerste ‘kemissie (1)’ (klemtoon (op /mi/) kunnen we redelijk kort zijn: “commissie” bestaat ook in het AN en is algemeen gekend als “een groep personen met een opdracht”. Vroeger betekende het woord “commissie” ook “opdracht” op zich. Alle info over bv. de commissies in het Vlaams Parlement vind je via https://www.vlaamsparlement.be/over-het-vlaams-parlement/begrippenlijst/commissie.

De derde ‘kemissie (3)’ in de zin is de vergoeding die iemand krijgt als “commissie(loon)” voor zijn tussenkomst, hulp en werk bij een handelsopdracht zoals een aan- of verkoop. Bekend of berucht zijn de commissies van vastgoedmakelaars en voetbalmakelaars. Vastgoedmakelaars werken met een (redelijk) vast tarief tussen 3 en 6% en officieel zouden voetbalmakelaars maximaal 10% commissie mogen opstrijken bij een transfer, maar dat is pure theorie!

De vierde ‘kemissie (4)’ in de zin is wat wij “boodschappen” noemen, bv. als je naar de winkel gaat om ‘kemissies’ te doen. Deze ‘kemissie’ had vroeger ook een afgeleide en iets minder bekende betekenis, maar we vinden ze wel terug in het Etymologisch Woordenboek van de Nederlandse taal. De betekenis “boodschap” diende als verbloemende taal voor het “doen van de menselijke natuurlijke behoeften” … ‘groëte en klèèn commissies’, naar de “grote” of “kleine” wc gaan! Ook bij ons was dat zo bekend en misschien gebruiken sommige dialectsprekers die termen nog als ze bv. extra beleefd willen zijn.

Het woord ‘kemies (2)’, met doffe eerste /e/ en de klemtoon op de /ie/ en ook als “commies” gespeld, is in onbruik geraakt … omdat het werk van de ‘kemiezen’ of ‘commiezen’ enorm gereduceerd is nu de landsgrenzen bij ons bij wijze van spreken verdwenen zijn. ‘Kemiezen’ of ‘kommiezen’ zijn douaniers, maar in Nederland is “commies” een algemene, maar verouderde term voor een bepaald soort lagere of middelbare “ambtenaar” en heel specifiek voor een douanebeambte. Er zijn veel “smokkelverhalen” bekend in onze streken waarin ‘smo.kkelèèrs’ uit de handen van de ‘kemiezen’ proberen te blijven. In het Middelnederlands werd de uit het Frans overgenomen term “commies” ook in Vlaanderen gebruikt, maar later alleen nog in Nederland.  Een bekende term is ook ‘kommiesbrood’, een soldatenbrood met veel zemelen. In sommige streken in Vlaanderen is ook ‘kommiezenhesp’ bekend … Volgens de enen is het een synoniem van “peperkoek” omdat de soldaten vroeger zelden vlees te eten kregen, maar wel een stukje “peperkoek” dat dan schertsend “hesp” genoemd werd. Bij ons heb ik als verklaring genoteerd dat het “gesmokkelde hesp” zou zijn … Kent jij de echte betekenis(sen) van ‘kommiezenhesp’?

Meer ‘kemissies en kemies’:

http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/commissie
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/commies
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/kommies

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 45 van 5 november 2021.

Louis Dingenen

Kepie lichten

Ich wil weten hoe dè zjust inien zit! Ich geun es kepie lichte!’ (Ik wil weten hoe dat precies in elkaar zit. Ik ga eens op onderzoek uit!)

Een ‘kepie’ (met de klemtoon op de /ie/) is een (voornamelijk) militair hoofddeksel met een stijve klep, maar ook anderen dragen of droegen een kepie: postbodes, leden van de  politie … De vorm, de kleur en de afwerking van zo’n kepie kunnen iets vertellen over de functie of de rol van de drager ervan.

Lichte’ in de uitdrukking ‘kepie lichte’ betekent dat je iets optilt … om te zien wat daaronder zit, zegt Van Dale. Met enige fantasie kunnen wij ons voorstellen dat iemand met een ‘kepie’ een vorm van waardigheid, autoriteit en gezag uitstraalt en dus de macht en toestemming heeft om een onderzoek in te stellen naar wat er gebeurt of gebeurd is.

“Op informatietocht, op zoektocht, op onderzoek gaan” … is daarvan een logisch afgeleide betekenis.

Meer ‘kepie’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kepie

Eerste publicatie in Blikveld nr. 40 van 7 oktober 2022.

Louis Dingenen

Kerbout

‘E lekker stikske kerbout met appelspijs … dè’s veer neu de kermis te geun!’ (Een lekker stukje balkenbrij met appelmoes … dat is om naar de kermis te gaan!)

Vandaag koop je “balkenbrij” bij de slager of in een warenhuis, maar vroeger maakten de boeren het thuis zelf: ‘kerbaut’, o.m. Peerder dialect voor balkenbrij met varianten ‘karboeët, kerboeët, kreboeët, krebuut’ en ook ‘krapoet’ en waarschijnlijk nog meer. Niet alleen de boeren, maar ook heel wat gewone burgers, hadden thuis een of meer varkens om voor zichzelf te (laten) slachten. Tot in de jaren ’60 was dat heel gewoon en ook toegestaan. Meestal werd in de herfst het vetgemeste varken door de plaatselijke slager of door iemand anders uit het dorp of de buurt geslacht. Wie weet nog dat november de “slachtmaand” genoemd wordt? Van dierenrechten of dierenwelzijn was er in die tijd nog helemaal geen sprake en het slachten van een varken was dan ook niet altijd een zachtzinnige gebeurtenis. Wel was er meestal een feeststemming, want slachten betekende lekker en veel vlees gedurende de winter. Een boeiend verhaal om de (t)huisslacht te leren kennen, is zeker http://www.deetere.com/huisslacht_wf.htm

Het varkensbloed werd opgevangen en nadien met stukjes vlees en slachtafval zoals longen gemengd. Daarbij werden dan (naar eigen recept en voorkeur) (boekweit)meel en allerlei kruiden gemengd. Dit mengsel werd aan de kook gebracht en het uiteindelijke resultaat was dan het typisch Limburgse streekgerecht ‘kerbout’ … in vierkante of ronde vormen. ‘Kerbout’ kon je dan in schijven bakken in een hete pan zodat de korst lekker krokant werd … heerlijk, met wat appelmoes erbij!

De herkomst van de woord? In het Limburgs etymologisch woordenboek van Debrabandere lezen we dat het wellicht van het werkwoord ‘kerbeuten’ zou komen en dat betekent “dooreenhutselen”. Een andere verklaring zou zijn dat al die dialectwoorden voor balkenbrij teruggaan naar het Nederlandse woord “kruipuit”. Men gaat ervan uit dat o.m. balkenbrij de benaming “kruipuit” gekregen heeft omdat de brij bij het bakken de neiging heeft uit zijn vorm (of darm) te kruipen. Die darm wordt vooral gebruikt bij het maken van bv. bloedworst en pens, maar niet bij ‘kerbout’. Een derde verklaring gaat terug naar het feit dat ‘kerbout’ vroeger in een doek geknoopt aan een balk in huis werd opgehangen, vandaar de naam balkenbrij. Tenslotte is er nog een vierde mogelijke verklaring omdat een verband gelegd kan worden met de Middelnederlandse vormen “balch / ballich” om de “ingewanden van de slacht” aan te duiden en ook naar de term “gebalchte” om de “darmen en pens” aan te duiden. In dit verband is het wel belangrijk om aan te stippen dat “bloedworst” en “pens” niet hetzelfde zijn als ‘kerbout’. Nu ja, waar de naam ‘kerbout’ exact vandaan komt, zal je “worst wezen” als je een stukje aan het eten bent … Laat het smaken!

Meer ‘kerbout’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/karboet
http://www.deetere.com/huisslacht_wf.htm
https://www.e-wld.nl/lemma/search/?search=balkenbrij
https://etymologiebank.nl/trefwoord/kruipuit
https://vcv.be/pdf/1_6/MORES_dialect.pdf

Eerste publicatie in Blikveld nr. 11 van 18 februari 2022.

Louis Dingenen

Reactie en vraag

Na de eerste publicatie van dit stukje kwam er een vraag van een lezer binnen. Kent iemand hierop het antwoord? Laat het ons dan ook weten!

Het behoeft geen betoog dat ‘Blikveld’ elke week met aandacht en genoegen gelezen wordt. Ook wanneer je niet van Peer bent (zoals ik.)

Het artikel over ‘kerbout’ is erg interessant. Wat ik me echter al jaren afvraag is; wordt kerbout uitsluitend met varkensbloed gemaakt? En zo ja, waarom? Wat is er mis met bijvoorbeeld rundsbloed, met betrekking tot kerbout? Ik heb die vraag ook al eens voorgelegd aan een veearts, maar die moest na ruim een half jaar informeren bij zijn (oudere) klanten, de handdoek in de ring gooien. Is er misschien onder de lezers iemand die hierop een antwoord kan geven?

Kernalie

‘M’n huwelijk is e sprookske, jo.ng … mè ich bin getraud met de heks! ’t Is een echte kernalie!’ (Mijn huwelijk is een sprookje, jongen, maar ik ben getrouwd met de heks! ’t Is een echte feeks!)

Met ‘kernalie’ bedoelt men o.m. in het Peerder dialect een “gemeen wijf, een feeks, een slecht wijf” en bij uitbreiding “gespuis”, zo lezen we bij Etymologiebank. Er bestaan overigens nogal wat varianten van ‘kernalie’: ‘kenalie, kernoelie, kenai, kanalje, kenaaildje’ enz …

Kernalie’ is afgeleid van het Franse zelfstandig naamwoord “canaille” dat wij volgens Van Dale ook in het Algemeen Nederlands gebruiken voor “gespuis, gepeupel, ordinair volk, plebs, geboefte, gemeen volk”. “Canaille” stamt op zijn beurt van het Italiaanse “canaglia” (laag volk) en dat gaat terug op het Latijnse woord voor hond, nl. “canis” dat al in de middeleeuwen gebruikt werd voor “het hondenvolk, hondengebroed”, een bijzonder zwaar scheldwoord om iemand of een volk als het laagste van het laagste te kwalificeren. Een vrouw een ‘kernalie’ noemen, is dus een bijzonder zware belediging.

De bekende Franse chansonszanger Charles Aznavour (1924-2018) heeft ooit een prachtige taalkronkel uitgehaald met het woord “canaille”. In zijn liefdesliedje (met knipoog) “For me, formidable” zingt hij zowel in het Frans als in het Engels waarbij hij telkens een bruggetje van de ene naar de andere taal maakt door middel van woorden die in beide talen op elkaar gelijken … als je ze hoort. Een voorbeeld: het Engelse “for me, for me …” leidt naar het Franse “formidable” … Op het einde vraagt hij zich af waarom hij van haar houdt en zegt hij: “jij die mij en alles uitlacht … avec ton air canaille, canaille, canaille … how can I love you?” “Canaille – can I” … een schitterende vondst …en klik zeker eens op de link om het liedje te horen: https://www.youtube.com/watch?v=uL7A94t3lsQ. Via de link onder dit stukje vind je e overigens de hele liedjestekst.

In het Nederlands kennen we nog een woord dat in dezelfde sfeer ligt als ‘kernalie’, nl. “kenau” waarmee een “manwijf, bazige vrouw” wordt aangeduid. De erg negatieve bijbetekenis van ‘kernalie’ en “canaille” ontbreekt wel. “Kenau” Simonsdochter Hasselaar was de vrouw die in 1572-1573 in Haarlem tegen de Spanjaarden vocht “moedig als een man”, vandaar werd “kenau” eerst een erenaam en is het woord nu eerder een scheldwoord dan een eretitel.

Meer ‘kernalie’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/canaille#.YX2v7J5ByUk  https://etymologiebank.nl/trefwoord/canaille 
https://www.youtube.com/watch?v=uL7A94t3lsQ  https://www.songteksten.nl/songteksten/363943/charles-aznavour/for-me-formidable.htm 
https://nl.wikipedia.org/wiki/Charles_Aznavour

Eerste publicatie in Blikveld nr. 19 van 13 mei 2022.

Louis Dingenen

Keskenaten

‘Hèè hèèt nogal wa kèskenate, dèè zjaarmaker! Hèè kan mich wa!’ (Hij heeft nogal wat noten op zijn zang, die aansteller! Hij kan de pot op!)

‘Kèskenate hemme’ (met varianten ‘kèskenade’ en ‘kèskenoate’) of ‘kèskenate make/hemme’ is een heel oude uitdrukking die in het Peerder dialect nog maar zelden gebruikt wordt. Wie ‘kèskenate hèèt’, is iemand die “veel herrie om niets” maakt, zoals William Shakespeare (1564-1616) het mooi verwoordde in de titel van zijn toneelstuk “Much Ado About Nothing”. Je kan ook zeggen dat hij veel “noten op zijn zang heeft”, veel “kouwe drukte” maakt en “veel praatjes heeft” zoals ze in Nederland zeggen. Wij kennen in ons dialect ook nog ‘complimenten hemme/make’, ‘veel nèsten make/veil hemme’, ‘van z’nen tak make’ en ‘van z’n oeëre make’ en misschien ook ‘beschaar make’… niet? Interessante uitdrukkingen om later misschien eens op terug te komen!

Iemand met veel ‘kèskenate’ noemen we een ‘kèskenatemaker’, ‘stoefer’, ‘aansteller’, ‘zjaarmaker’, ‘complimentemaker’, ‘bleus’/’bloas’, ‘windbiegel’, ‘hoegsnaut’, ‘nèstemaker’ … en misschien ken je nog wel andere mooie termen … laat ze maar komen.

In Middelbeers bij Eindhoven is er een toneelvereniging met de naam ‘Kèskenoate’ en op hun website vind je ook de verklaring van de herkomst van dat woord. ‘Kèskenoate’ zou een verbasterde vorm zijn van het Franse woord “gasconnade’ en stammen uit de tijd dat de Fransen baas waren in onze streken, eind 18de, begin 19de eeuw. Napoleon stuurde in die tijd een regiment Franse soldaten naar de streek rond Eindhoven om er de orde te handhaven. De soldaten kwamen uit de Gascognestreek, Zuid-Oost Frankrijk, en stonden erom bekend dat ze overdreven veel “ophef” konden maken. In het Elektronisch Woordenboek van de Nederlandse Dialecten (ewnd) lees je dat bij de Franse Revolutie overigens de meeste soldaten uit Gascogne kwamen en dat die daar nadien nogal over bluften. In ieder geval werd die typische eigenschap van veel ophef te (kunnen) maken een ‘gasconnade’ genoemd en dat woord werd dus in het dialect verbasterd tot ‘kèskenoate’. “Gasconnade” bestaat overigens ook nog in het AN in de betekenis van “snoeverij, grootspraak”.

Je hoeft niet veel taalkundige kennis of verbeelding te hebben om het Franse “qu’est-ce que” (= wat?) te herkennen in ‘kèske-nate’. We vinden dat ook fonetisch terug in ‘kèskedie’, een verbastering van “Qu’est-ce que tu dis/qu’il dit?” (Wat zeg(t) jij/ hij?), net zoals in ‘kèskezjevoe’ (Qu’est-ce que je vous … ?) en in ‘kèskesèksa’ (Qu’est-ce que c’est ça? Wat is dat?), allemaal woorden om de spot te drijven met mensen die “Frans met haar op” spreken of met Franskiljons en zogenaamde elitaire Vlamingen die (vooral vroeger) Frans spraken in Vlaanderen. Zo iemand stond volgens een oud verhaal eens bij een waterval en hij noemde dat een mooie ‘cascenade’ … en maakte zichzelf daardoor belachelijk omdat een waterval een “cascade” is in het Frans en geen ‘cascenade’ … maar ja, als je veel ‘kèskenaten hebt’, dan denk je ook al snel dat je expert bent in alles wat je doet … en zegt, niet?

Meer ‘keskenaten’:

http://ewnd.ivdnt.org/boeken/woord/27482 http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/kaskenade
http://keskenoate.nl/OO/event/geschiedenis-van-keskenoate
https://nl.wikipedia.org/wiki/Franse_Tijd_in_België

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 50 van 17 december 2021.

Louis Dingenen

Keud

‘Ge moogt nie keud op ‘m zijn: hèè zit in e hieël keud vel!’ (Je mag niet boos op hem zijn, hij is er niet goed aan toe!)

De bekendste betekenis van ‘keud’ in (o.m.) het Peerder dialect is die van het AN “kwaad, boos”, zoals het eerste ‘keud’ in de voorbeeldzin. Als iemand ‘keud’ is, dan is hij “slecht gehumeurd, slecht gemutst” zoals in ‘Dèè mins is keud, leut ‘m gewèère!’ Als je ‘keud’ in ons dialect vóór het zelfstandig naamwoord zet, dan spreken we over ‘ko.j’ zoals in ‘Pezop, dè’s ne ko.jën ho.nd!’ (Let op, dat is een gevaarlijke hond!) of zoals in ‘Doet oer ko.j klieër mèr aan om te wèrreke’ (Doe je werkkleren/oude(re) kleren maar aan om te werken) … In de laatste zin bijten de kleren niet, maar zijn ze “oud, gebruikt …” zoals in ‘Pak dèè ko.jë vielo mèr mee, dèè nauwen is veel te goed!’ (Neem die oude fiets maar mee, die nieuwe is veel te goed!)

In een zin als ‘Dè is keud werk!’ betekent ‘keud’ “moeilijk, zwaar, hard”. Denk aan de huwelijksbelofte ‘In goei en ko.j daag’ (in goede en kwade dagen) en vergelijk met ‘Hèè hèèget keud!’ (hij heeft het moeilijk/zwaar) en ‘Hèè hèèt e keud lève!’ (Hij heeft een moeilijk/zwaar leven)(1). Wanneer iemand niet helemaal gezond is, zeggen wij ‘Hèè zit in e keud vel!’ (Hij zit in geen goed vel). Wanneer iemand ‘de ko.jën door is’ of als ‘het keudste door is’ wil dat zeggen dat hij het moeilijkste en ergste achter de rug heeft. Wanneer iemand in het Peerder ‘het keud krijgt’ krijgt hij het zwaar en moeilijk, maar als hij ‘het te keud krijgt’ dan wordt hij “emotioneel” of kan hij het niet meer aan. ‘Dè is deu ene ko.jën aan’ betekent dat hij het er moeilijk mee heeft en snel in de verleiding komt om iets te doen, en ‘ene ko.jë weeg’ is een slechte weg én het kan ook een moeilijke weg zijn.

In het Peerder dialect zijn ‘kalle’ en ‘zegge’ (ongeveer) synoniem, maar in combinatie met ‘keud’ moet je opletten! ‘Het is keud zegge wienieë ze deumee gedeun hemme!’ betekent dat het moeilijk te voorzien is wanneer ze gedaan hebben. ‘Keud zegge’ betekent dus ‘moeilijk te voorspellen’. ‘Keud kalle’ betekent echter helemaal iets anders, nl. “roddelen” zoals in: ‘Ge moogt gieë keud kalle van aner minse!’ (Je mag niet roddelen over anderen!)

Keud’ kan ook “het kwade” betekenen, zoals in ‘Ich wins ‘m gieë keud tau!’ (Ik wens hem geen kwaad toe) en ‘Ich kan deu gieë keud van zegge, gien ieë keud woord!’ (Ik kan daar niets slechts/kwaads over zeggen, geen enkel slecht woord). ‘Het kan gieë keud’ betekent dat je geen gevaar loopt en als je een wonde hebt en je wil weten of het een erge wonde is, dan kan je in het Peerder vragen: ‘Zit ‘r keud inne wo.n?’ (Is de wonde gevaarlijk?) Van iemand die door en door goed is, zeggen we ‘Deu zit gie keud in!’ (Daar zit geen kwaad in!) en wanneer iemand iets goeds presteert kan je zeggen ‘Dè is nog niet zo keud (gedeun)!’ (Dat is nog niet zo slecht (gedaan)!) Als je van iemand zegt dat ‘Hèè gieë keud kan doen’, dan bedoel je dat je alles prima vindt wat die persoon doet.

En weet je wat buitenstaanders “van die van Peer” zeggen? ‘Die van Peer zegge ‘jeu’, mè ze ko.nne ’t nie schrijve … en as ge t’er iets van zegt, dan zijn ze keud!’ (Die van Peer zeggen ‘jeu’, maar ze kunnen het niet schrijven … en als je er iets van zegt, dan zijn ze kwaad!)En wij denken dan: ’Jeu, jeu, leut ze mèr zegge, ’t kan toch giene keud, hè!’ (Ja, ja, laat ze maar zeggen, het kan toch geen kwaad!)

Meer ‘keuds’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/vel-in-geen-goed~zitten
https://etymologiebank.nl/trefwoord/kwaad

Eerste publicatie in Blikveld nr. 4 van 27 januair 2023.

Louis Dingenen