Leguum

‘Toch mèr een zwake leguum, dèè jong! Mieër legumen èten, dè hellept!’ (Toch maar een slappeling, die jongen! Meer groenten eten, dat helpt!)

Leguum’, in het enkelvoud, kan op een “groente” wijzen (‘schoeën leguum’) of op een “slappeling”. ‘Legume’, in het meervoud, verwijst bijna altijd naar “groenten” … tenzij je meer dan één ‘slappe leguum’ wil benoemen, natuurlijk. Steve Stevaert wou indertijd de ‘dikke legume’ aanpakken, ook gekend als de ‘groeëte legume’ en daarmee bedoelt men meestal de “belangrijkste of de meest invloedrijke personen” en ook de “rijkste mensen”.

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/legume

Nog ‘leguum’:

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 4 van 28 januari 2022.

Louis Dingenen

Licht – Een groot licht

E groeët licht zijde noeëts geweest, dè wid ich, mè nau steude mich toch echt inne licht, lamptèèn!’ (Een groot licht ben je nooit geweest, maar nu sta je mij toch echt in het licht, lantaarn!)

Wanneer iemand in (o.m.) het Peerder dialect tegen je zegt dat ‘ge gieë groeët licht zijt’, dan is dat geen compliment, want het betekent dat je niet echt snugger bent. Als je dan als ‘lamptèèn’ (lantaarn) iemand in de licht staat, dan ben je zeker niet goed bezig! ‘Lich(t)elijk’ (allicht) ken je nog een aantal andere zegswijzen met het woord “licht” in.

Licht kan verwijzen naar het “zon- of kunstlicht”. In de lente, als de dagen lengen, zeggen de mensen: ‘’t Is al vrigger licht!’ en ‘’t Blijft al langer licht!’ (Het is al vroeger licht/het blijft al langer licht) en in de herfst hoor je het tegenovergestelde. Als het in huis donker is, moet je het ‘licht aandoen’ of met een ‘pitslicht’, ‘pillicht’ of ‘pitslamp’ (zaklamp) ‘bijlichte’ als je iets wil zien. Vroeger gebruikte men een ‘lamptèèn’ (lantaarn), een olielamp of een “kandelaar of kaarsendrager” om licht te maken in huis. Het haardvuur gaf natuurlijk ook licht en buiten gebruikte men soms een toorts. In sommige huizen had je boven de voordeur een ‘everlicht’ waardoor overdag extra licht binnen kon komen. En herinner je je de lange stok met haakje nog om naar het slotje van dat “bovenlicht” te mikken als je het wou openen?

Vandaag steken mensen “theelichtjes” aan als ze het binnen gezellig willen maken. Of we daar een dialectwoord voor hebben … geen idee! Het verkleinwoord is ‘lichtje’ en de “lichtjes van de Schelde” van Bobbejaan Schoepen zijn wereldberoemd in Vlaanderen, niet? En dan hebben we het nog niet over de ‘lichtjes’ die je in de ogen van je geliefde ziet … of is er dit ‘lichtekes ever’ (lichtjes erover)?

Sommige mensen wil je niet tegenkomen ‘tissen licht en do.nker’ en dan bedoel je daarmee dat ze te mijden zijn, zeker in het duister! Soms zijn die lui bezig met zaken die ‘het daaglicht nie ko.nne verdrage’ of ‘gieë licht moge zien’ en dan weten we dat ze met “duistere” zaakjes bezig zijn. Soms moet je zaken ‘bij lichten daag’ kunnen bekijken, overdag dus, om ze heel goed te kunnen beoordelen.

Licht kan ook betekenen dat iets “niet zwaar” is: ‘Dè is licht wèrrek, mè ge moet er ooch niet té licht everhenne geun, hè!’ (Dit is licht werk, maar je moet er ook niet te oppervlakkig overheen gaan!). Als iemand iets ‘(te) licht oppikt’ dan neemt hij het te “licht(zinnig)” op en ‘asser te licht autvilt’, dan voldoet hij niet.

Licht kan ook wijzen op iets dat “niet hard, niet erg” gebeurt: ‘ ’t règent lichtekes’ en dan bedoelen we niet dat er lichtjes uit de lucht vallen, maar dat het “een beetje” regent. Let ook op het betekenisverschil tussen ‘Hè is mèr licht geraakt’ en ‘Hè is lichtgeraakt!’ In de eerste zin is de persoon letterlijk geraakt, in de tweede zin figuurlijk en voelt hij zich snel aangevallen. Als iemand ‘wa licht inne kop’ is, dan heeft hij misschien wel een kater of is hij grieperig. Misschien heeft hij te veel ‘licht bier’ (blond bier) gedronken?

Heel speciaal is het “dwaallicht”, een blauwachtig vlammetje dat boven moerassen kan verschijnen door langzame ontbranding van moerasgassen. Het is een natuurverschijnsel en dwaallichtjes werden in volksverhalen soms geïnterpreteerd als dolende zieltjes van dode, niet gedoopte kinderen die in de nabijheid van hun laatste rustplaats bleven zwerven en mensen in het water lokten. De laatste roman van de Antwerpse schrijver Willem Elsschot (1882-1960) heette “Het dwaallicht”. Kennen wij het verschijnsel van de dwaallichtjes in Peer?

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/licht
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/allicht
https://www.youtube.com/watch?v=CLJbtadvuKM
https://nl.wikipedia.org/wiki/Dwaallicht
https://nl.wikipedia.org/wiki/Het_dwaallicht
https://kro-ncrv.nl/katholiek/encyclopedie/v/voorgeborchte-der-kinderen
https://bekegem.be/gebouwen-2/kerk/grafzerken/de-kinderpot/

Eerste publicatie in Blikveld nr. 6 van 10 februari 2023.

Louis Dingenen

Lielek

‘Hèè is gevallen met de vielo … en hèè hèèt zich lielek pijn gedeun!’ (Hij is gevallen met de fiets en hij heeft zich erg bezeerd!)

Ik dacht dat ik een mooie trui gekocht had, maar toen ik thuis kwam, vond iedereen het ‘ene lieleken trikoo’ (lelijke trui) … ‘Lielek’ (met doffe laatste /e/) betekent (o.m.) in het Peerder dialect “niet mooi … lelijk” zoals in het AN. Je kan in het AN dat “lelijk” nog versterken door er bv. “schreeuwlelijk, spuuglelijk” of “zo lelijk als de nacht” van te maken. Of dat in ons Peerder dialect ook kan, daar ben ik niet zo zeker van … Als jij een voorbeeld kent, geef het dan zeker door!

Je kan bij ons wel zeggen dat iemand ‘te lielek is om te hellepe do.nnere’ wat betekent dat hij “te lelijk is om te helpen donderen” en als dat over iemand gezegd wordt, dan bedoelt men dat die persoon héél erg lelijk is. Je kan ook ‘te sto.m, te lèè, te mottig of te zot zijn om te hellepe donnere’ (te stom, te lui, te vadsig of te zot om te helpen donderen) … en misschien zijn er nog wel uitdrukkingen die hetzelfde betekenen.

Als je “ongelukkig” valt, kun je je ‘lielek pijn doen’, dat is algemeen geweten. ‘Lielek’ wordt in die zin in ons dialect als versterkend bijwoord gebruikt in de betekenis van “erg, zeer, veel”: je kan je dus “erg, zeer, veel pijn doen”. Zo kun je je ook ‘lielek miskieke’ (erg miskijken = vergissen) of kun je een ‘lieleke w.on hemme as ge lielek gevalle zijt’ (een erge wonde hebben als je zwaar gevallen bent). In deze context is ‘vies’ een synoniem van ‘lielek’: ‘een vies petat, ene vieze slaag, ich hem mich vies miskeke’.

Als in ons dialect ‘iemet lielek dieët’, dan is de kans groot dat die persoon “aan het vloeken en/of tieren is” of “zich wild en onbeheerst gedraagt”: ‘Ge moet ‘em lielek hiere doen, ’t giet wieër nie gelijk ‘r ’t gèèr hèèt!’ (Je moet hem horen tieren, het lukt hem weer niet zoals hij het graag heef!). In de 13de eeuw werden scheldwoorden overigens al “lelijke woorden” genoemd!

Als ‘iets of het lielek dieët’ dan blijf je daar best weg, want dan gaat het er bijzonder “hevig en zelfs gevaarlijk aan toe” zoals bij een storm: ‘’t Hèèt lielek/vies gedeun vannenacht, ’t daak is bekans geun wèèën!’ (Het is er hevig aan toe gegaan vannacht, het dak is bijna gaan waaien!) Of nog: ‘Het moet al lielek doen veer dat ich het opgèèf!’ (Het moet al heel erg zijn voor ik het opgeef).

Nog een betekenisnuance van ‘lielek’ lezen we in een zin als: ‘As ge zoe een ongelik meemaakt … jo.ng, dè dieët lielek/vies!’ (Als je zo’n ongeval meemaakt, man, dat is heftig!) Het is duidelijk dat het hier niet alleen om de fysieke, maar ook om de emotionele impact gaat van zo’n ongeval.

Wanneer we het in het Peerder dialect hebben over ‘ene lieleke mins’, dan kan het zijn dat we hem “niet mooi” vinden, maar ook dat wij hem “onaangenaam, niet te vertrouwen, slecht van karakter” vinden. We komen dan ook dicht in de buurt van ‘lielek’ als scheldwoord, zoals in: ‘lieleke vaulerik’, ‘lieleken dievel’ of ‘lieleken aap da ge zijt’. In het laatste geval is het maar een kleine stap naar het bekende spreekwoord: “Al draagt een aap een gouden ring, hij is en blijft … een lelijk ding!”.

Meer ‘lieleks’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/lelijk%20doen
https://www.encyclo.nl/begrip/lelijk
https://etymologiebank.nl/trefwoord/lelijk

Eerste publicatie in Blikveld nr. 51 van 30 december 2022.

Louis Dingenen

Lier en lieren

“’t Is goed, zet die lieër mer tege de mieër en geut mè wieër liere, ge had genoeg gehollepe!” (‘t Is goed, zet die ladder maar tegen de muur en ga maar weer studeren, je hebt genoeg geholpen)

In het Peerder dialect kunnen ‘lier’ en ’lieëre’ verschillende betekenissen hebben. Zoals in het AN kan ‘lier’ verwijzen naar een toestel om goederen uit bv. een ruim te hijsen (Van Dale) of om een auto uit een gracht te trekken. Toen een neef mij een paar jaar geleden vroeg of ik thuis een ‘trui’ had liggen, wist ik niet goed wat hij bedoelde. Na enkele gerichte vragen had ik door dat hij naar een “lier” vroeg … en dat “treuil” (spreek uit: trui) blijkbaar het Franse woord voor “lier” is. Weer iets bijgeleerd, dacht ik toen, en ik vraag mij af of wij in Peer ook het woord ‘trui’ gebruiken voor “lier” …

‘Lier’ gebruiken we in ons dialect wel om de stad “Lier” aan te duiden, net zoals in het AN.  Ook de voorloper van de harp, het muziekinstrument “lier”, kennen we in het Peerder dialect als ‘lier’. Zouden er veel Perenaren zijn die op een lier kunnen spelen? Misschien hier en daar iemand die bij het vroegere folkfestival “Deustival” betrokken was … ‘Lieër’ kan ook nog de “leer” van iets zijn, bv. de leer van het Boeddhisme of de notenleer!

Als een oudere, pardon, meer “ervaren” Perenaar je naar een ‘lieër’ vraagt, dan is de kans groot dat hij naar een “ladder” vraagt. In Grote-Brogel heet zo’n toestel een ‘leijer’. Een trapladdertje heet een ‘traplieërke’ of een ‘trapleijerke’. Zo’n ‘traplieërke’ heeft minder en andere sporten dan een ‘lang lieër’, een ‘dobbel lieër’ (dubbele ladder die bovenaan scharniert) of een ‘scheiflieër’, een schuifladder, die je vandaag de dag overigens alle in verschillende lengtes en materialen aantreft. Vroeger werden twee houten balken gebruikt voor het (meestal zelf) vervaardigen van een ladder. Daarop, daarin of daartussen werden de houten ‘sproote’ (sporten) dwars bevestigd. Wat al die ladders gemeen hebben, is dat je ‘o.neraan de lieër’ moet beginnen, letterlijk dan. Figuurlijk geldt dat ook, maar blijkbaar niet voor iedereen, want sommigen gebruiken een “kruiwagen” om een aantal sporten over te slaan?

‘Lieëre(n)’ kan het meervoud zijn van ‘lier’ (ladder) of de infinitief van het werkwoord ‘lieëre(n)’ dat “leren, studeren” betekent. Ouders vinden het belangrijk dat hun kinderen goed ‘lieëre(n)’ en dat lukt natuurlijk beter als je goede ‘lieëraars’ hebt of bij een bekwame ‘lieërmiester’ in de ‘lieër’ of op ‘lieërcontract’ gaat! Een ‘gelieërde’ genoot (zeker vroeger) veel aanzien en was synoniem voor “intellectueel” … en soms ook voor ‘kamergelieërde’!

Een “ladder” in een nylon panty of ‘keuse-, kase- of kausebro.k’ is best vervelend en ook duur, zeker vroeger. Noemen wij dat ook een ‘lieër’? Navraag leert dat men in Peer over een ‘rits’ spreekt! Je kon zo’n ladder of ‘rits’ vroeger met speciaal gereedschap (laten) repareren, zo blijkt, en dat heette dan “ophalen”. Via deze link kan je een leuke en leerrijke video bekijken waarin je ziet hoe zo’n herstelling verloopt:

Nog ‘lier’:

https://www.modemuze.nl/blog/een-ladder-je-kous.

Nog een vraagje: hoe noem je in ons dialect een “touwladder”? Gebruiken we daarvoor ook het woord ‘lieër’ of ‘leijer’? Wij horen het graag!

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 25 van 17 juni 2021.

Louis Dingenen

Lijved

‘Ich moeget lijved nog binnehale, want sevves gieget rengere!’ (Ik moet het wasgoed nog binnenhalen, want dadelijk gaat het regenen!)

‘Lijved’ of ‘lijvend’ is Peerder dialect voor het “linnengoed” en bij uitbreiding het hele “wasgoed” of de “was”. Varianten in het Peerder dialect zijn o.m. ‘liejvet’ en ‘liejvent’ en als je er nog kent, dan mag je die zeker doorgeven. Alvast dank.

Afgeleid van ‘lijved’ is ‘lijfke’ (een onderhemdje, ook regionaal gekend als ‘onnerlijfke’, ‘marcelleke’ of “single en singletje”). Samenstellingen met ‘lijved’ zijn o.m. ‘lijved(s)maan of lijvesmaan’ (linnenmand), ‘lijved(s)pel/lijvesspel’ (wasspeld), ‘lijved(s)-/lijveskist en -kast’ (linnenkist/linnenkast), ‘leive(d)(s)dreut’(waslijn/wasdraad), ‘ene lijve(d)sdo.k’ (een linnen doek), en op zaterdag trok men vroeger ‘proper of zeiver lijved’ aan … meestal, toch!

‘Lijved’ komt van “lijnwaad” … en ‘lijn’ in de betekenis van linnen is blijkbaar voor het eerst aangetroffen in 1285. Het ging dan om een soort textiel dat uit vlas vervaardigd werd. Zowel de textielvezel als het uiteindelijke textiel dat uit vlas gemaakt wordt, worden aangeduid als ‘linnen’, lees je inWiki. In “lijnwaad” herkennen we lijn (= van vlas gemaakte stof) + gewaad (= kleed, kledij). De woorden “lijnwaad”, “lijwaad” en later ook “lijwand” waren synoniemen en werden na verloop van tijd in allerlei dialecten uitgesproken als ‘lieved’ of ‘lijved’, vandaar ons ‘lijvedt’ of ‘lijved’, lees je bij F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen (zie ook link Etymologiebank hieronder).

Linnen wordt overigens niet alleen gebruikt om kledij te maken: in de boekbinderij heb je linnen nodig … om stevige boekenruggen te maken, in de kunstwereld werden er schildersdoeken van vervaardigd en in de designwereld vind je natuurlijk ook linnen gordijnen etc. Linnen blijkt zelfs in de vliegtuigbouw gebruikt te zijn en heel dikke linnen naaidraad wordt ook wel eens “ijzergaren” genoemd … precies omdat het bijzonder sterk is.

En dat “marcelleke” … dat zou zijn naam te danken hebben aan Marcel Cerdan, bekend Frans bokskampioen uit de jaren ’30-’40 en minnaar van Edith Piaff. Hij zou de mouwen van zijn sportoutfit afgeknipt hebben omdat hij anders te veel zweette … Fabeltje? Het kan, want anderen beweren dat het “marcelleke” al geboren werd op het einde van de 19de eeuw toen de “Etablissements Marcel” zo’n ‘lijfke’ in serie fabriceerden. En zo zijn we terug bij ons uitgangspunt: ‘lijved’ en ‘lijfke’ enz …

Wie meer wil weten over vlas en de vlasteelt, ook in onze streken, kan o.m. bij de Opoeterse heemkundige kring een mooi verhaal lezen via http://utersjank.be/wp-content/uploads/2016/09/vlas.pdf.

Meer lijved’:

 http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/lijnwaad
https://www.alurvs.nl/aluminium/nieuws/aluminium-als-bouwsteen-in-de-vliegtuigbouwindustrie-tussen-linnen-ijzeren-buis-en-vezel-versterkte-kunststof-vliegtuigrompen_12431/
https://books.google.be/books?id=U_uhKdtr19sC&pg=PA11&lpg=PA11&dq=lijnwaad+dialect&source=bl&ots=7iKptaeUS3&sig=ACfU3U1nNussyufqEGn5fFQ_RE0Lq-NfaA&hl=nl&sa=X&ved=2ahUKEwi02NHPofDoAhUDPewKHTCQAmwQ6AEwBXoECAwQPQ#v=onepage&q=lijnwaad%20dialect&f=false

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 3 van 15 januari 2021.

Louis Dingenen

Lits

Stèkt die doeës mèr o.nnere lits van oeëre vielo, aners valde meschien!’ (Steek die doos maar onder de snelbinder van je fiets, anders val je misschien!)

Een ‘lits’ kan (o.m.) in het Peerder dialect verscheidene betekenissen hebben. Letterlijk kan een ‘lits’ een “snelbinder” zijn, een elastieken band (of meer banden) om iets bv. op het zitje van een fiets vast te maken. Meestal heeft zo’n ‘lits’ aan de uiteinden een metalen oog of haak waarmee je die’ lits’ ter hoogte van de achterste wielas kan vastmaken. Zo’n ‘lits’ noemen we in het dialect ook wel een ‘rèkker’ omdat je de elastieken band kan uitrekken om zo het vastgemaakte item goed tegen het fietszitje aan te drukken.

Een ‘lits’ kan ook een lus of lusje zijn dat zich aan de binnenkant van bv. een jas bevindt, ter hoogte van de kraag, en waarmee je je jas aan een kapstok kan ophangen. Meestal gebruiken we dan ‘litske’ in ons dialect: ‘Hangt oeëre jas es tegoei op … dè litske zit deu nie veer nèks in, hè!’ (Hang je jas eens goed op … dat lusje zit daar niet zomaar in, hè!) In het AN noemen we zo’n ‘litske’ een “(ophang)lusje”.

Een ‘litske’ kan ook gebruikt worden als synoniem van een “elastsiekje”, dat handige rubberen ringetje dat wij in het dialect ook kennen als ‘elastiekske’, ‘lestiekse’ of ‘rèkkerke’. Er zijn allerlei soorten ‘litskes’ en ook in alle kleuren en maten. Recent zijn de elastieken “weerstandsbanden” in het fitnessgebeuren erg in trek geraakt … gigantische ‘litskes’ of ‘lestiekskes’ om bv. rond de bovenbenen te sluiten.

Een ‘lits’ kan in het Peerder dialect ook een ‘flits’ zijn, een “katapult”. Zo’n katapult of ‘flits’ heeft een Y-vormige houdgreep, de gaffel of vork, en daaraan zijn twee elastieken banden verbonden, twee ‘litsen’, in het midden met een (meestal) lederen lapje verbonden om de weg te schieten voorwerpen in vast te houden bij het opspannen van de ‘(f)lits’. Een synoniem in ons dialect is ‘katteprul’ of ‘kattepril’!

Een nylon kous kan in het dialect ook een ‘lits’ of ‘rits’ hebben, een “ladder” die tot stand komt wanneer de kous achter een (al dan niet scherp) voorwerp blijft hangen en uit vorm geraakt.

‘As ge nau nie stopt, scho.p ich o.ch o.nner oeër lits, mènneke!’ In deze dreigende zin wordt met ‘lits’ zeker niet verwezen nar een snelbinder, maar wel naar een ‘rèkker’, maar dan in een heel andere betekenis dan hierboven. ‘Lits’ en ‘rèkker’ zijn dialectische verwijzingen naar het mannelijke geslachtsdeel, maar zeker niet algemeen verspreid en gekend. ‘Stop met dèèn ho.nd te pleuge, sevves hèèt er o.ch met oeër lits!’ (Stop met die hond te plagen, dadelijk heeft hij je te pakken!)

Lits’ kan in het Peerder ook een scheldwoord zijn om iemand aan te duiden. Het is niet altijd duidelijk hoe je zo’n ‘lits’ dan omschrijft, maar kenmerken zijn zeker dat zo’n ‘lits’ volgens de spreker nogal onnozel, flauw, onbeduidend is en er eigenlijk ook maar slap en slungelachtig uitziet. Misschien is er wel een verband met de ‘lits’ van de vorige alinea, wie weet.

Meer lits’?

https://etymologiebank.nl/trefwoord/lus
https://nl.wikipedia.org/wiki/Snelbinder_(fiets)
https://nl.wikipedia.org/wiki/Elastiekje

Eerste publicatie in Blikveld nr. 25 van 23 juni 2023.

Louis Dingenen

Lommelen en klommelen

‘Wa hèèt er mich nau wieër autgehaald … enen hoeëp aa lo.mmele … weg ‘t ermee, want aners giet‘r t’r toch allieën mèr mee klo.mmele!’ (Wat heeft hij nu weer bovengehaald … een hoop oude prullen … weg ermee, want anders gaat hij er toch alleen maar mee prutsen!)

Een ‘lo.mmel’ is in het Peerder dialect een “vod, een prul, rommel, iets dat eigenlijk niets waard is”. Dikwijls wordt het meervoud ‘lo.mmele’ gebruikt, zoals in de voorbeeldzin, en soms wordt het begrip versterkt door een specifieke toevoeging als ‘aa, kepotte, vaul, dieër …’ (oude, kapotte, vuile, dure …). ‘Lo.mmele’ zorgen dikwijls voor een chaotisch boeltje zoals je wel eens aantreft op zolder, in menig tuintje, tuinhuisje of … bij verwoede en dwangmatige verzamelaars die het overzicht kwijt zijn en in het Engels “hoarders” genoemd worden.

Lo.mmel’ gebruiken we ook wel eens om de kleren die iemand draagt te omschrijven: ‘Waffer lo.mmel/lo.mmele hadde nau wieër aan? Doet o.ch toch es iets fetsoenleks aan!’ (Hoe (onverzorgd) loop je er nu weer bij? Trek toch eens iets fatsoenlijks aan!). In Emmaberg, een deelgemeente van de Nederlandse gemeente Valkenburg, lag vroeger de ‘Lommelenberg’, de plaats waar de galg stond en waar de kleren van de gehangenen onder de armen werden uitgedeeld. De ‘Lommelenberg’ komt overigens voor in het heel interessante boek van Ton van Reen over de “De bende van de Bokkenrijders’, een aanrader voor wie zich even in de wereld van de 18de eeuw in onze streken wil inleven.

In de context van “prullen en rommel” situeren we ook de schijnbare tegenspraak ‘dieëre lo.mmel of dieër lo.mmele’ om aan te geven dat iets veel geld gekost heeft, maar toch niet goed functioneert of niets waard is! De ergernis spat er vanaf.

De ‘lo.mmel’ van hierboven heeft overigens niets met de naam van onze naburige gemeente Lommel te maken. De naam Lommel komt van Loemelo: “loem” betekent vochtig, moerassig en “lo” woud of bos. Het gaat dus om een bos bij een moerassig gebied gelegen.

Klo.mmele’ is een werkwoord en betekent in het Peerder iets als “prutsen, aanrommelen, amateuristisch werken” en dan lijkt het erg op ‘klossen’. Er kleeft een negatieve bijbetekenis aan ‘klo.mmele’ en als ze van je zeggen dat je een ‘klo.mmelèèr’ bent, dan is dat niet echt een compliment …  Soms werkt het wel … wat je daar ‘inieën of aanieën geklommeld hat’ … (in of aan elkaar geprutst hebt) … en soms werkt het niet, dan is het echt ‘geklo.mmel’ of ‘klo.mmeles’ (met een doffe /e/ op het einde in -les).

Helemaal hopeloos wordt het natuurlijk wanneer je met ‘kepotte lo.mmele aan ’t klo.mmele zijt, want deu ko.nde nèks goeds mieë van make!’ (kapotte prullen aan het rommelen bent, want daar kun je niets goeds meer van maken!)

Nog ‘(k)lo.mmelen’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/lommel
https://nl.wikipedia.org/wiki/Emmaberg
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/klommelen
https://www.encyclo.nl/begrip/klommelen

Eerste publicatie in Blikveld nr. 37 van 15 september 2023.

Louis Dingenen

Looi

‘Amai, hèè haa ’t wieër zitte … hèè kreeg zijn goesting nie en hèè keek wieër zoe lielek as ’ne looi!’ (Amai, hij had het weer zitten … hij kreeg zijn zin niet en hij keek weer zo boos als een stier!’

‘Looi’, met uitspraakvarianten ‘luuj’ en ‘loj’, is (o.m.) Peerder dialect voor “stier”, de mannelijke tegenhanger van een koe. Naast ‘looi’ wordt in ons dialect ook de term ‘stier’ gebruikt, met uitspraakvarianten ‘steer’ en ‘stuur’, en ook hier speelt de context weer mee om de betekenis van een woord correct te begrijpen.

Neem nu dat iemand zegt ‘Ich kan nie zonner stier!’ Bedoelt de spreker dan dat hij niet zonder “stier” kan en dat hij dat beest bv. nodig heeft voor zijn koeien? Of bedoelt hij dat hij niet zonder “stuur” kan omdat hij anders niet kan fietsen? In ons dialect heet een “stuur” van bv. een fiets ook ‘stier’ of liever ‘stieër’, met de /ie/ iets langer uitgesproken dan bij het dier… Buitenstaanders horen het verschil in uitspraak overigens niet!

Naast ‘looi’ en ‘stier’ kennen wij in Peer nog de term ‘var’ om een (jonge) stier aan te duiden.

Verkleinwoorden van ‘stier’ zijn ‘stierke’ met de varianten ‘sturke’ en ‘stirke’, die van ‘looi’ zijn ‘looike, luujke en lojke’. En een kleine var … hoe noem je die? Een ‘varke(n)’? Inderdaad, die noem je een ‘varke’ en er is geen vergissing mogelijk: als je een ‘varke’ vraagt, krijg je geen zwijn, want een “varken” heet bij ons ‘vèrke(n)’ of ‘vèrreke(n)’.

Waar komen de woorden ‘looi’ en ‘var’ vandaan? Volgens dialectoloog Weijnen zou ‘looi’ door klanknabootsing (onomatopee) tot stand gekomen kunnen zijn. Een stier loeit … en dat geluid zou in ‘looi’ nagebootst (kunnen) zijn. En ‘var’? In het Middelnederlands is “var(re)” de term voor (jonge) stier en in het Duits is een Farre nu nog een (jonge) stier. Als je nog verder teruggaat in de (taal)tijd, kom je uit bij “farza-, farzôn” en kijk … daar zien we een ‘vèèrs’, een “vaars” opduiken in de taal … de (jonge) vrouwelijke collega van de jonge stier! Beide woorden zouden dus verband hebben met elkaar en zouden taalkundig zelfs uit hetzelfde oud-Griekse woord “paris” stammen … en “paris” betekent “kalf”, zonder geslachtsaanduiding!

En hoe kijkt nu iemand die zo kwaad kijkt als een ‘looi’, het beeld uit onze voorbeeldzin? Tja, zoek eens een stier op en ga eens lang genoeg voor hem staan … en liefst in rode kledij … en neem een foto! Ik ben er zeker van dat je een scherp beeld krijgt … van wat in de voorbeeldzin bedoeld wordt … figuurlijk scherp dan, want als je ook letterlijk een scherp beeld hebt, dan ben je waarschijnlijk een stierenvechter! Laat het ons weten … als je hersteld bent? ‘Stieër’ ons maar een mailtje, en kijk, die betekenis van het woord ‘stier’ hadden we nog niet behandeld … ‘Stier’ is Peerder voor “stuur” in de betekenis van “stuur op, zend”. Varianten zijn ook hier ‘steer’ en ‘stur(t)’. Maar probeer eerst die ‘looi’ maar weer in zijn … wei te krijgen! Veel succes!

Meer ‘looien’:

https://e-wld.nl/lemma/search/?search=stier
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/var1
“Etymologisch dialectwoordenboek” van A. Weijnen (2003), Den Haag.

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 17 van 23 april 2021.

Louis Dingenen

Maul en maulen

‘Deu stiet er nau met z’n groeëte maul! Hè haa mèr nie moete tegemaule!’ (Daar staat hij nu met zijn grote mond! Hij had maar niet moeten tegenspreken!)

‘Maul’ (met varianten ‘moel’ en ‘muul’) is Peerder dialect voor “muil”, de bek van een groot dier, aldus Van Dale en ook het informele woord voor “mensenmond”. Het is in die tweede betekenis dat wij ‘maul’ hier even onder de loep nemen.

Wanneer we van iemand zeggen dat hij een ‘groeëte maul’ heeft in plaats van “een grote mond”, dan geven wij een ongunstige en negatieve gevoelswaarde in onze uitspraak mee. Wij “ontmenselijken” die persoon ‘met een maul’ als het ware en maken er weer (een beetje) een dier van. Als iemand ‘de maul vo.l hèèt’ wil dat zeggen dat hij zijn mond helemaal vol van iets heeft, letterlijk, maar ook soms figuurlijk en dan noemen we hem ook een ‘groeëtmaul’‘Haad’oeër maul!’ is een heel zwaar en onbeleefd bevel! Als je ‘maule trèkt’ achter de rug van iemand, wil dat zeggen dat je gekke bekken trekt, maar in dit geval is zo’n ‘schieëf maul’ meestal niet om mee te lachen! En iemand die veel en snel weent, is een ‘beekmaul’!

Het werkwoord ‘maule’ heeft ook een negatieve bijklank en betekent dat iemand luidop, al of niet verstaanbaar, gepaste of ongepaste commentaar geeft. In bepaalde Vlaamse regio’s betekent “muilen” ook tongzoenen en via schrijvers als Brusselmans en allerlei media is het woord ook in die betekenis bij ons bekend geraakt. Of ‘maule’ ook in ons dialect in die betekenis gebruikt wordt, is mij niet echt bekend. En dan hebben we het natuurlijk ook niet over die Donald die zo dikwijls in zijn televisiespots komt … pardon my French … “Muyle” over zijn keukens! Of over die andere Donald ‘mauleman’ Trump!

Als iemand ‘mault’, kan iemand anders ‘tegemaule’ in de zin van “tegenspreken”, maar dan grof gebekt. En iemand die nogal veel praatjes verkoopt en een grote mond opzet, wordt wel eens een ‘mauleman’ genoemd, iemand met een ‘groeëte maul’ of ook met een ‘vlake maul’, een brutale mond! Iemand kan ook beledigende taal gebruiken of roddelen en dus ‘een vaul maul’ hebben! Als hij daarin te ver gaat en ‘z’n maul nie op tijd hilt’, dan bestaat de kans dat hij ‘op z’n maul’ krijgt. In het ergste geval krijg hij symbolisch een ‘maulband’ aangemeten zoals bij gevaarlijke honden die alleen met een “muilband” of “muilkorf” buiten mogen.

Hierboven hebben we aangehaald dat ‘moel’ een variant kan zijn van ‘maul’, maar ‘moel’ kan ook “kneed- of baktrog” betekenen en wij noemen of noemden dat dan een ‘bakmoel’. Meestal ging het daarbij om een houten kuip van bv. 120 cm x 60 cm en 50 cm diep die op 4 houten poten gemonteerd was met een werkhoogte van ongeveer 1 meter.  In de ‘moel’ lag het ‘bakmèèl’ dat in de juiste verhouding gekneed werd om er bv. brood mee te bakken. En als je een ‘groeëte moel’ had, kon je er veel meel in kwijt, maar daarom was je nog geen ‘groeëtmaul’, he!

Meer ‘maul’:

http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/muilen http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/muil1
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/muilen https://cagnet.be/item/00012334

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 22 van 18 mei 2021.

Louis Dingenen

Mèènes en temèènes

‘Hèè was temèènes keud toen er hieërde dat er nie mee mog meespele!’ (Hij was erg boos toen hij hoorde dat hij niet mocht meespelen!)

Temèènes’ of ‘temeines’ betekent “gemeend, ernstig” en is synoniem met “niet om te lachen”. In ‘temèènes’ herkennen we het dialectwoord ‘mèènes’, in het AN “menens” en ook dat betekent “in ernst, gemeend” zoals we dat gebruiken in ‘Nau is het mèènes met ‘em, past mèr op!’ of ‘Nau is ’t em mèènes!’ (Nu meent hij het ernstig)  ‘Mèènes’ en ‘temèènes’ drukken allebei een gradatie uit. 

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/temenis
https://etymologiebank.nl/trefwoord/menens

Eerste publicatie in Blikveld nr. 11 van 17 maart 2023.

Louis Dingenen