Smekken

‘Zit zoe nie te smekke ane teufel, dè’s onbeleefd! Ge moet met oeëre mo.nd tau ète!’ (Zit zo niet te smakken aan de tafel, dat is onbeleefd! Je moet met je mond dicht eten!)

Smekke’ is (o.m.) Peerder dialect voor het AN-woord “smakken”: “bij het eten geluiden maken met je lippen of tong, meestal door de mond (ongecontroleerd) erg ver open te doen”. Het kan zijn dat  je onbewust ‘smekt’ omdat het eten je heerlijk smaakt, maar het kan ook een teken zijn van je (eveneens onbewuste) ongemanierdheid. Als kind leer je al dat varkentjes misschien wel ‘smekke’, maar dat flinke kinderen dat niet doen, maar ‘met hunne mo.nd tau ète!’

Smekke’ is ook verwant met “smakken” in de betekenis van “met een plof neergooien” zoals je je boekentas na schooltijd “neersmakt” Anderzijds is ‘smekke’ ook verwant met “smaken” in (o.m.) het Peerder dialect. Als je vraagt  ‘Smèkt ‘et?’of ‘smeekt ‘et’ dan wil je weten of het “lekker is”, of het “smaakt”.  ‘Smekke heeft duidelijk ook familie in Duitsland, want “schmecken” betekent “smaken” zoals in “Es schmeckt mir köstlich” wat niet betekent “hij smekt mij kostelijk”, maar wel “het smaakt mij heerlijk”.

Smikkelen’ is zowel dialect als AN en is afgeleid van smaken/smekken. ‘Smikkelen’ betekent “met smaak eten, smullen” zoals in ‘Ge haad ‘m moeten zien smikkelen, ’t water liep ‘m langs z’ne mond!’ (Je had hem moeten zien smullen, het water liep hem langs de mond!) De uitgang -elen wijst op een “veelvuldig of frequentatief doen van iets”, in dit geval dus van “smakken” of ‘smekke’, in ieder geval “met veel smaak eten”. 

In de literatuur over “smikkelen” lees je de vraag of het werkwoord ‘smikkele’ misschien ontstaan is uit een combinatie van “smullen” en “bikken” … Als jij het weet … laat het ons dan ook weten, ok.

In ieder geval, vanaf nu mag je zeker zeggen ‘èt smakkelijk’… mét dubbele /k/!!

Nog ‘smekken’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/smakken https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/smikkelen https://etymologiebank.nl/trefwoord/smekken

Eerste publicatie in Blikveld nr. 45 van 11 november 2022.

Louis Dingenen

Sjemiek

Goeit dèè sjemiek mèr nie te din, ’t is hei magere gro.nd, hè!’ (Gooi die kunstmeststof maar niet te dun, het is hier magere grond, hè!)

Wie kent de tijd nog dat de kleine boeren hun eigen beerput ledigden of lieten leegtrekken en de inhoud ervan op het veld verspreidden om de grond te bemesten? Vanaf de jaren 1950 werd die gewoonte stelselmatig afgebouwd omdat de kunstmeststof zijn intrede deed en de chemisch aangemaakte meststof grotendeels de aalt en het dierlijk mest verving. ‘Sjemiek’ of ‘sjimiek’ noemden de boeren in het o.m. Peerder dialect het goedje dat je in korrelvorm in zakken of in bulk kon kopen en dat je met de hand of met de zaaimachine kon ‘zèèn’ (zaaien).

“Engrais chimique” heette dat in het Frans, vandaar de verbastering naar ‘sjemiek’ of ‘sjimiek’. ‘Sjemiek’ bestond (en bestaat) in allerlei vormen en samenstellingen en voor elke teelt is er wel een specifiek product op de markt. De term ‘sjemiek’ heeft een negatieve bijklank gekregen in de loop van de jaren. De ontploffing met 189 doden in 1942 in de scheikundige fabriek “Tessenderlo chemie” heeft daar zeker een rol in gespeeld, ook al omdat die fabriek nadien negatief in het nieuws kwam als vervuiler van allerlei waterlopen in de buurt. Vandaag de dag is het overigens een beursgenoteerd bedrijf.

De chemische meststof staat tegenover de organische meststof zoals die vroeger gebruikt werd … en vandaag de dag weer ingang vindt, zeker in de bio-teelt. De grote boeren zijn de mestputten blijven gebruiken als bron voor hun bemesting omdat de veeteelt nu eenmaal veel mest produceert. Die organische bemesting werd aangevuld met kunstmestbemesting. Er ontstond een echte handel in mestverwerking, er bestaat zelfs een Vlaamse mestbank om de mestverwerking te reguleren, en wie de actualiteit volgt, heeft zeker gehoord van de fraude in die mesthandel … en van de problemen rond het “stikstofakkoord”. Klik op de link naar de Standaard hieronder om een zicht te krijgen op die toestand. De biologische landbouw maakt geen gebruik van ‘sjemiek’, maar maakt de grond vruchtbaarder met compost, dierlijk mest of groenbemesting.

Kunstmest is eigenlijk al bekend van op het einde 19de eeuw en het was de Duitser Justus von Liebig (1803-1873) die als eerste kunstmest ontwikkelde en gebruikte, zo lees je in Wikipedia. Daarin lees je overigens ook dat Von Liebig later ook het gevaar van kunstmest voor een gezond bodemleven inzag en dat hij zelf nog als het ware ten strijde trok tegen overmatig gebruik van de kunstmest die hij zelf uitgevonden had. Klik zeker eens op de link “geschiedenis van kunstmest” om een kort overzicht te krijgen van hoe de kunstmest (in Nederland) zijn intrede deed.

Oh ja, een leuk detail: op onze zoektocht naar informatie over de ‘sjemiek’ of ‘chimik/chimique’ kwamen we broodjesbar “Chemique” in Eeklo tegen … Smakelijk en … excuses voor het geval we soms misschien wat te kort door de (wetenschappelijke) bocht gegaan zijn in onze uitleg over de ‘sjemiek’! Hopelijk biedt dit stukje ook wat (mest)stof tot nadenken!

Meer ‘sjemiek’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Kunstmest https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/chemique https://www.standaard.be/cnt/dmf20211117_94268404   
https://historiek.net/geschiedenis-van-kunstmest-van-vogelpoep-tot-ammoniaksynthese/134851/
https://nl.wikipedia.org/wiki/Tessenderlo_Chemie

Eerste publicatie in Blikveld nr. 27 van 8 juli 2022.

Louis Dingenen

Sieren

‘Pezop da ge die sieër nie tegen oeëre kop krijgt, aners ko.nde strak nie mee geun siere!’ (Let op dat je die schommel niet tegen je hoofd krijgt, anders kun je straks niet mee gaan sieren!)

Een ‘sieër’ is in (o.m.) het Peerder dialect een “schommel”, een (speel)tuig in een speeltuin: een plankje waarop je kan zitten en dat langs links en rechts met koorden of metalen staven aan een dwarsbalk bovenaan bevestigd is. Je kan vooruit en achteruit schommelen door met je lichaam naar voren of naar achter te bewegen. Dat “heen en weer bewegen” noemen we in het AN “schommelen” en ook het “op en neer bewegen” van bv. de olieprijzen, heet “schommelen”. Het “schommelen in een speeltuin” heet in ons dialect ‘sieëre’ of ‘sure’.

In het AN is “sieren” iets helemaal anders, nl. van ‘siersel’ of versiering voorzien, zoals in een ‘persessie’ (processie) of bij een ‘gauwe brauleft’ (gouden bruiloft).

Scho.mmele’ is in het Peerder het schrobben bij het schoonmaken van het huis, het onderdeel waarbij je gebruik maakt van water, schuurborstel en zeep. In sommige naburige dialecten heeft ‘schommelen’ de betekenis van “winkelen”.

Meer ‘sieren’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/schommelen2

Eerste publicatie in Blikveld nr. 34 van 26 augustus 2022.

Louis Dingenen

Siek

‘M’ne nonk vroeg of ich ooch een siek moes hemme … Jè jeu … mè ich moch ze nie aanpakke van eus ma!’ (Mijn oom vroeg of ik ook een tabakspruim moest hebben … Ja zeker … maar ik mocht ze niet aannemen van mijn moeder!)

Siek’ is (o.m.) Peerder dialect voor “tabakspruim” of “pruimtabak”, maar dat kennen wij bijna niet meer! Hoewel … met de opkomst van “snus” heeft het ‘praume’ toch weer enige aandacht gekregen heeft. Het werkwoord is ‘praume’ of ‘sieke’, (pruimen) en het betekent naast “pruimtabak kauwen” ook “hard werken”.

De term ‘siek’ komt van het Provençaals Franse woord ‘chique’ (stuk). Wie ‘siekt’ kauwt (pruimt) op grofgesneden tabak die speciaal daarvoor geselecteerd wordt en met of zonder sausje in potjes nog verkocht wordt. In oudere films zie je wel eens hoe iemand zo’n (tabaks)pruim achter zijn lip of wang wegsteekt, begint te kauwen en geregeld het bruin-zwarte speeksel op de grond ‘auttift’, uitspuwt of -spuugt. Wie vroeger binnenshuis ‘siekte’ deponeerde zijn speeksel in een “kwispedoor”, een bakje met of zonder zaagmeel, dat speciaal voor de ‘siekers’ gemaakt was. De echte ‘siekers’ konden met ingehouden kracht en kunde hun speeksel in een sierlijke boog in de kwispedoor mikken … soms tussen de bruin-zwarte tanden door, voor zover ze nog aanwezig waren in de mond van de ‘sieker’!

Als de ‘sieker’ even niet ‘siekte’, dan bleef de ‘siek’ in de mond geparkeerd zitten en de bruin-zwarte ‘zieëver’ (speeksel, kwijl) vond dan soms zijn weg via de mondhoeken van de ‘sieker’ naar buiten… een heerlijk zicht ! Als de ‘siek’ op was of niet meer smaakte, dan werd die met duim en wijsvinger uit de mond geplukt en weggeworpen … of mooi in een doosje opgeborgen … om weg te werpen … of te hergebruiken!

Duur was zo’n ‘siek’ niet, vandaar kwam de uitdrukking (zelfs) ‘gieën siek (tebak) wèèrd zijn’ om aan te geven dat iets of iemand helemaal niets waard is of dat men zelf totaal niet in conditie is. Je kan het werkwoord ‘sieke’ overigens ook figuurlijk gebruiken om aan te geven dat je hard gezwoegd hebt, dat je hard hebt moeten (door)bijten : ‘Ich hem nogal moete sieke!’

Naar analogie met het pruimen van tabak begon men bij ons na WO II volop te ‘sjieke’ of te ‘zjieme’ met kauwgom, een product dat via de Amerikaanse soldaten bij ons zijn ingang gevonden had. ‘Sjieke’ zeggen vele Vlamingen, maar ‘zjieme’ is meer van bij ons dan ‘sjieke’ en het is heel waarschijnlijk een vervorming van het Engelse woord “chewing gum” (zeg: tsjoewing). Tussen ’60 en ’80 kreeg men bij elke Esso-tankbeurt een geel doosje met enkele kauwgomtabletten van het merk “Chiclets” cadeau … vandaar later ook de term ‘sjieklette’ voor kauwgom! Achteloos en “milieubewusteloos” als we waren, ‘tifte’ we die ‘zjiem’ vroeger ook gewoon op de grond uit, zelfs op straat, met als gevolg dat je bv. in een winkelstraat talloze plekken en vlekken zag als herinnering aan ons ‘siek- en sjiekgedrag’ en dat ’s avonds die herinneringen ook soms onder je schoenen kleefden! Helemaal niet ‘chic, (spreek uit /sjiek/) in de betekenis van “chic, mooi, goed gedaan …”

Tot slot: je kan ook een ‘siek’ aan je ‘kinnebak’ hebben hangen en dat is dan (hopelijk) geen kauwgom, maar een “geitensikje”, een baardje op de kin. Het kan natuurlijk ook een ‘s(j)iek’ zijn die in je baard is blijven hangen en dan heb je een “geitens(j)iekje … mèèèè toch!

Meer ‘sieken’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Pruimtabak
https://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/sjiek
https://taalverhalen.be/minionderzoekje/kauwen-en-sjieken-op-tuttefrut
https://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=33982&utm_source=gezondheid&utm_medium=email&utm_campaign=newsletter&utm_content=email_nieuwsbrief_NB20220422&par=110787&utm_term=linkje

Eerste publicatie in Blikveld nr. 35 van 2 september 2022.

Louis Dingenen

Sibbedeejes en sibbedeeske

‘Ge moet nie te veel verwo.chten van dè jo.ng, want dè’s nen echte sibbedeejes! (Je moet niet te veel verwachten van die jongen, want hij is een echte s(n)ul!)

Als we in het (o.m.) Peerder dialect iemand een ‘sibbedeejes’ of een ‘zebedeejes’ noemen, of een ‘sibbeddeeske’ in het vrouwelijk, dan is dat niet bepaald een compliment, maar eerder een scheldwoord en ook een manier om uit te drukken dat we met die man of vrouw “te doen” hebben. We kunnen met die persoon een vorm van medelijden hebben omdat we hem/haar wat sukkelachtig, simpel, s(n)ullig, knullig of zelfs wat “achterlijk” vinden en dan is het niet meteen een scheldwoord. De oudere generatie Perenaren zal het woord op die manier gebruiken. De jongere generatie … als ze het woord al kent en gebruikt … zal het eerder als scheldwoord gebruiken om iemand als snul, sukkelaar, sul, onnozelaar, onbenullig … en alle varianten daarvan te bestempelen.

Het woord ‘sibbedeejes’ of ‘zibbedeejus’ is afgeleid van Zebedeüs (spreek uit: zeebeedeejus), een Bijbelse figuur uit het Nieuwe Testament en, naar verluidt, vader van de apostelen Jacobus en Johannes. In de vakliteratuur over dit woord is er nogal wat onduidelijkheid over de echte herkomst, maar heel belangrijk is dat niet. Interessant(er) is wel dat het woord “Zebedeüs” ook als spotnaam voor “visser” gebruikt is en in de Duitse studententaal blijkt “Zebedeus” ook synoniem te zijn voor “mannelijk lid” en dan gaat het in dit geval niet over het lid van een koor of zo … maar wel over het geslachtsorgaan!

De vrouwelijke vorm van ‘sibbedeejes’ is ‘sibbedeeske’ en betekent zoveel als “sullige, truttige vrouw”, zegt de Etymologiebank en het Vlaams Woordenboek doet er nog een schepje bovenop: “Goedgelovig iemand, kwezel, onnozele, onbenullige vrouw” … Het is hier dus vooral als scheldwoord gebruikt.

Het (scheld)woord ‘seut’ is misschien wel de moderne versie van ‘sebedeejus’ en ‘sebedeeske’. Of we ‘seut’ in het (oudere) Peerder dialect kennen, is twijfelachtig, maar de jongere Perenaar zal het wel gebruiken om iemand als “dom, sullig, trutterig, kwezelachtig” te bestempelen en het kan dan om een man of vrouw gaan, jong of oud!

Het lijkt ons een leuk en creatief idee om eens een inventaris te maken van Peerder dialectscheldwoorden voor mannen en vrouwen met hun concrete betekenis erbij. We doen hiervoor een beroep op je medewerking … Neen, je hoeft je man of vrouw niet te gaan uitschelden om te oefenen … stuur gewoon je (scheld)woorden mét betekenis en misschien wel mét een voorbeeldzin naar de redactie en als de tijd rijp is en de plaats voorhanden is, dan zullen we ons best doen om een representatieve selectie van de inzendingen te publiceren. We kijken er nu al naar uit … en alvast dank voor de medewerking!

Nog ‘sibbedeejes’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/zebedeus https://www.ensie.nl/scheldwoordenboek/zebedeus 
https://www.ensie.nl/van-dale/zebedeus
https://etymologiebank.nl/trefwoord/seut  https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/seut

Eerste publicatie in Blikveld nr. 6 van 10 februari 2022.

Louis Dingenen

Rof – griezelementen – bikkel

‘Ich ha die vaas hieël zo.ëchtekes willen nèèrzetten, mè hè ro.fde ze mich aut m’n haaën en lap, deu laag ze … in griezelemente vanieën!’ (Ik had die vaas heel zachtjes willen neerzetten, maar hij rukte ze mij uit mijn handen en lap, daar lag ze … in diggelen vaneen.)

Het werkwoord ro.ffenof ‘roefen’ betekent (o.m.) in het Peerder dialect “rukken, met een (krachtige) ruk of snok trekken, plukken”. Zo kun je iemand iets uit zijn handen ‘ro.ffen’. Als je aan iemand zijn haren ‘ro.ft’ … dan heb je kans dat je een ‘ro.f heur’ in je handen hebt … een “pluk haren”, ook wel gekend als een ‘poes, een wès of een wis heur’. De combinatie van ‘poes, wès en wis’ met gras is ook bekend, maar als je het hebt over een ‘voes of foes’ gras, dan gaat het bij ons vooral over een “graszode, plag”. ‘Ro.ffen’ of ‘roefen’ zou volgens het Limburgs Etymologisch Woordenboek overigens familie zijn van het werkwoord “roven”.

Het zelfstandig naamwoord ‘ro.fbestaat ook. In eerste instantie betekent het “snok, hevige trek of haal” zoals in ‘Den tantist tro.k ‘r m’nen tand in iene ro.f aut!’ (De tandarts trok mijn tand er in één ruk uit!). In de zin ‘Ich hem vannemiddig nog ene goeie rof gedeun’ betekent het dat je “vanmiddag nog een deugddoend dutje gedaan hebt”. Als tussenwerpsel kennen we ook het klanknabootsende ‘rof’ of ‘roef’ zoals in de zin ‘… en roef, ’t waas inins weg!’ (in een oogwenk, een ommezien). En als er bv. ‘’ne roefel jing’ aankomt, dan gaat het om een (grote) groep kinderen.

Het zelfstandig naamwoord ‘ro.ffel’ bestaat ook. Als iemand ‘ro.ffel’ krijgt, dan betekent het dat hij “rammel, een pak slaag” krijgt. Deze ‘ro.ffel’ heeft eigenlijk niets met het ‘ro.ffen’ van hierboven te maken, maar zou teruggaan op het gebruik van een “roffel”, een schaaf, om een ruw oppervlak te bewerken. In Peer kennen wij volgens mij ‘ro.ffel’ niet in de betekenis van schaaf, maar wel in de betekenis van “rammel”.

‘Griezelementen’ is een oud woord dat in het AN bestaat als “gruzelementen”, kleine gebroken stukjes zoals brokken, scherven of splinters, waarin iets uiteenvalt door een krachtige klap, slag of val … of ‘ro.f’ … zo lezen we in Ensie. Meestal staat het in de verbinding “aan/in gruzelementen vallen/slaan” dat wij in het AN als “aan diggelen” kennen. Gruzel zou verwijzen naar “gruizel” of “gruis” dat wij ook nog kennen, met daarachter de Franse uitgang “-ement” om “de wijze van” aan te geven, zoals we dat ook kennen in bv. regle-(e)ment ( = volgens/op de wijze van de regels).

“Diggelen” komt van “diggel” dat scherf van een aardewerken pot (“degel”) betekent, maar ook kootbeentje, ‘bikkel’ … en kijk daar komt ineens een volksspel oppoppen: bikkelen. Misschien later nog eens op terug komen als we het over volksspelen in Peer hebben.

Als je dit stukje in ‘iene ro.f’ uitgelezen hebt, dan heb je het in “één ruk” uitgelezen.

Nog ‘roffel’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/roffen2 
https://etymologiebank.nl/trefwoord/roffel1
https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/diggel#:~:text=diggel

Eerste publicatie in Blikveld nr. 9 van 4 maart 2022.

Louis Dingenen

Rezeneren

En zoe hemme ve wier den hieëlen euved ever t’ieën en ’t aner gerezeneerd.’ (En zo hebben we de hele avond weer over ’t een en ’t ander doorgepraat.)

In ‘rezenere’ herkennen we het Franse woord “raison” (gelijk) en ‘rezeneren’ is daarom ook iets ernstiger, zwaarder … dan gewoon praten.

Je probeert een ‘rezenering’, ‘redenering’ of ‘rezenatie’ op te bouwen, argumenten te zoeken, te luisteren … kortom, stiekem probeer je toch gelijk te halen terwijl je ongedwongen met elkaar praat.

Disketere’ of ‘diskutere’ (discussiëren) is echt vanuit verschillende standpunten met elkaar praten. ‘Met Jef ko.nde nie rezenere, want dè eindigt toch altijd in diskussie en riezing!’ (Met Jef kun je niet discussiëren, want dat eindigt toch altijd in gelijk halen en ruzie!)

Nog ‘rezeneren’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/rezeneren

Eerste publicatie in Blikveld nr. 8 van 24 februari 2022.

Louis Dingenen

Post pakken

‘Dèè gieët hei ‘ne post pakken as ‘r wieër es te laat kimt op ze werk … ze ‘ne baas is ’t miech!(Die gaat hier wat meemaken als hij weer eens te laat op zijn werk komt … zijn baas is het beu!)

Ene post pakke’ betekent in (o.m.) ons Peerder dialect dat je “ervan langs gaat krijgen, op je donder krijgt,  een en ander gaat meemaken …” en het is meestal niet zo prettig wat je zal meemaken.

Je krijgt waarschijnlijk ‘neu, o.nner of tegen oeër viet’ … kortom, een “strenge berisping, een terechtwijzing”, in één woord een “sigaar” of een “saus”! 

Waar de zegswijze vandaan komt, is niet meteen duidelijk. Zou het kunnen dat ‘post’ hier gebruikt wordt voor ‘mededeling, boodschap’ … zoals de postbode langsbrengt? Als jij het weet … laat het ons dan ook weten aub. Alvast dank!

Eerste publicatie in Blikveld nr. 36 van 9 september 2022.

Louis Dingenen

Pongel

Pak oeëre po.ngel mèr bieën en trap het mèr aaf!’ (Pak je spullen maar in en vertrek maar!)

Weinig jonge Perenaren zullen het (o.m.) Peerder dialectwoord ‘po.ngel’ (met de iets langere /o/) nog kennen en ze zullen het zeker niet actief gebruiken, zo vermoeden we. Een ‘po.ngel’ is een (meestal stoffen) zak, een tas, een buidel of een bundel waarin iemand zijn (weinige) spullen samenhoudt en (mee)draagt. Het kan ook een grote handdoek zijn die met de punten samengebonden is en de ‘po.ngel’ kan in de hand meegedragen worden, maar ook bv. op de rug of aan een stok op de schouder. Varianten van ‘po.ngel’ zijn ‘pungel’, ‘pingel’, ‘pondel’, ‘pundel’ en nog enkele andere woorden die op ‘po.ngel’ gelijken, zo lezen we in de Etymologiebank.

‘Po.ngel’ werd dikwijls gebruikt als term voor de draagtas die arbeiders meenemen naar hun job en waarin ze hun eten voor de hele dag bewaren, ook gekend als ‘poetszak, knapzak, ransel, mallet’  etc. Heel speciaal waren de mijnwerkers gekend voor hun ‘po.ngel’ waarin ze hun werkkledij voor de dag of de week meenamen en ook hun eten voor de shift die ze gingen kloppen. Van daaruit is niet alleen de betekenis ontstaan van ‘”werkkledij”, maar ook van “slordige en verfomfaaide kleren”, “versleten, vuile en/of kapotte” kleren. Een voorbeeld: ‘Wa veer po.ngel hèèt er nau wieër aan?’ (Wat voor versleten kleren heeft hij nu weer aan?)

In lijn met de vorige uitbreiding van de betekenis wordt, of liever werd, ‘po.ngel’ ook gezegd van een onbepaald stukje kledij dat ergens tevoorschijn kwam waar het niet thuishoorde: ‘Wa veer po.ngel kimt deu nau wieër kieke?’ (Wat voor iets komt daar nu weer tevoorschijn?). Er werd zelfs een werkwoord van afgeleid, maar of dat algemeen bekend is in Peer, dat is niet duidelijk, nl. ‘aanpongelen’ of ‘aanfongelen’ zoals in de zin: “Wa hèèt er zich nau wieër aangepongeld/aangefongeld?” (Wat heeft hij zich nu weer (snel) aangetrokken? Of liever: Hoe loopt hij er nu weer bij?)

Po.ngel’ wordt ook nog gebruikt om een “prul, waardeloos iets” aan te duiden en ‘aanpongelen’ betekent in sommige dialecten ook “aanmodderen”. Ten slotte: bij Ensie lees je dat ‘pongel’ ook gebruikt wordt om iemands teelbal(len) aan te duiden … Of dit/deze (werk)woord(en) overal in het Peerder dialect gekend en gebruikt zijn, is niet heel duidelijk.

‘Po.ngel’ is verwant met het Duitse (Keulse) woord “Püngel” dat “zak, buidel, bundel” betekent en in het Middelnederlands kende men het woord “pong/pung” ook al voor “zak, buidel, geldzak”, zo lezen we op de website Etymologiebank.nl.

Meer ‘gepo.ngel’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/pongel
https://etymologiebank.nl/trefwoord/pungel
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/pungel
https://li.wikipedia.org/wiki/Pungel
https://www.ensie.nl/woordenboek-van-populair-taalgebruik/pongel
https://ewnd.ivdnt.org/boeken/boek/27

Eerste publicatie in Blikveld nr. 7 van 17 februari 2022.

Louis Dingenen

Poeët en pieët

‘Hèè verzèdde van den hielen daag giene poeët … en as ich moes stofzuige waas ‘r nog te lèè om z’n pieët op te hèffe!’ (Hij verzette op een hele dag geen voet … en als ik moest stofzuigen was hij nog te lui om zijn voeten op te heffen!)

In (o.m.) het Peerder dialect gebruiken we het woord ‘poeët’ als we het over een “voet”, “poot” of “hand” hebben. ‘Poeët’ staat eigenlijk voor “poot”, maar afhankelijk van de bedoeling van de spreker kan het ook “voet” betekenen, zoals in de voorbeeldzin hierboven. Omdat de spreker niet bepaald blij was met de houding van de persoon in kwestie, sprak hij niet over ‘voet’ en ‘viet’ (meervoud), maar over ‘poeët’(enkelvoud) en ‘pieët’ (meervoud) om de voet(en) van de betrokkene aan te duiden.

Met ‘poeët’ kan je ook een “wortel” bedoelen, niet de wortel van een boom, maar de groente! De uitspraak is iets korter dan die van het dialectwoord voor poot en het meervoud is ‘poeëte’ zoals in ‘poeëte petazie’ (wortelpuree of wortelstamppot). 

In ons dialect maken we gebruik van stoot- en sleeptoon om het onderscheid tussen enkelvoud en meervoud van sommige woorden aan te geven. Eigenlijk is het een verschil in toonhoogte, maar we noemen het stoot- en sleeptoon …

Een mooi voorbeeld daarvan vinden we bij ‘pieët’ (poten), het meervoud van ‘poeët’ (poot). Een buitenstaander hoort het verschil niet tussen ‘piet’ (zoals de voornaam van de vroegere tv-kok Huysentruyt) en ‘pieët’ (poten), maar in onze regio horen wij duidelijk dat ‘piet’ korter wordt uitgesproken en ‘pieët’ langer gerekt wordt. Dat kan leuke en/of vervelende situaties opleveren: ‘Haat oer pieët bij o.ch’ (hou je poten (handen) thuis), zei een Perenaar vroeger eens tegen een medeburger die in het gezelschap was van een Brabantse student. De brave man uit de Pajottenstreek schrok omdat hij meende gehoord en verstaan te hebben: “Hou je piet bij je!” waarbij “piet” naar het mannelijk geslachtsdeel verwijst. Echt gebeurd en we lachen er nog altijd mee wanneer we elkaar ontmoeten en nog hoort hij het verschil niet.

Helemaal tureluurs werd hij toen we hem het onderscheid wilden duidelijk maken tussen ‘e pieteke’ (kort uitgesproken, een vogeltje)  en ‘e pieëteke’ (langer uitgesproken, een pootje, een voetje, een handje) … en hij zag ze helemaal vliegen toen we hem uitlegden hoe wij (naar) een vogeltje roepen: ‘Pieët, piet, piet, piet … !’ De eerste ‘pieët’ wordt in dit geval ook langer aangehouden, heeft ook helemaal niet de betekenis van “poten”, maar bootst gewoon het geluid van … een vogel na.

Om gek van te worden, dat is duidelijk … en een dialectspreker is zich daar niet altijd van bewust. Oh ja, ‘fikken’ is nog een Peerder synoniem van “handen”, zo meldde onlangs een trouwe lezer!

Meer ‘poeët en pieët’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Stoottoon_en_sleeptoon https://www.dialectloket.be/beeld/filmpjes/limburgs/ (heel boeiend!)

Eerste publicatie in Blikveld nr. 42 van 21 oktober 2022.

Louis Dingenen