Hool

‘Brengt mèr genoeg hool mee omme kipkap in te doen!’ (Breng maar genoeg leeggoed mee om de hoofdkaas/kipkap in te doen!)

Geen kat bij ons gebruikt de Algemeen Nederlandse term “hoofdkaas”, maar zo goed als iedereen kent wel het (o.m.) Peerder dialectwoord ‘kipkap’. Als vroeger bv. op de boerderij een varken geslacht werd, dan moest de boer, of liever de boerin, ervoor zorgen dat er voldoende “leeggoed” of ‘hool’ aanwezig was.

Eerst werd het bloed van de ‘steek’ opgevangen in bv. een ‘ko.m of ’nen iemer’ (kom of een emmer) en vloeibaar gehouden door er (meestal) met de hand in te roeren, want bloed stolt redelijk snel. Wanneer later (meestal) de boerin of een helpend familielid klaar was met het klaarmaken van producten zoals ‘kerbout’ (balkenbrij), ‘poeët en oeëre’ (onvertaalbaar … poot en oren) en ‘kipkap’, dan werd ander ‘hool’ ook gebruikt om die lekkernijen in te bewaren: kommen, ketels, kruiken, aarden schotels etc … allemaal ‘hool’.

Bij uitbreiding wordt ‘hool’ ook gebruikt voor alle soorten “leeggoed” dat je bv. meebrengt als je iets komt ophalen: ‘Zèrreg mèr genoeg hool om alles in te doen!’ (Zorg maar voor voldoende leeggoed om alles in te doen!)

Het woord “holte” is verwant met ‘hool’ en ‘hool’ betekent ook “hol, leeg vanbinnen” zoals in ‘Die ton is hool, ge hieërt ‘et as ge ‘r op haut!’ (Die ton is hol, je hoort het als je erop klopt!) En iedereen weet dat holle vaten het hardst klinken, niet?

En nu Pasen in aantocht is, komen de paaseieren weer in de actualiteit. En zo kun je tegenwoordig bij een bakker in Peer lezen dat er weer allerlei chocoladen “paaseieren en holgoed” te koop is: (holle) paashazen, klokken, eieren, kippen etc … Kortom ‘allemeul hool vanbinne’ … en lekker!

Nog ‘hool’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/hol1
https://www.streekproduct.be/weetjes/de-kijker-kipkap-en-kop
https://taaladvies.net/chocolade-letter-of-chocoladen-letter-of-chocoladeletter/

Eerste publicatie in Blikveld nr. 11 van 17 maart 2023.

Louis Dingenen

Hooien en melken

‘Moede meschien nog geun hooie of geun mèlleke? Ge rijdt zoe hel, ich kan nie vollege!’ (Moet je nog gaan hooien of gaan melken? Je rijdt zo snel, ik kan niet volgen!)

Als je in (o.m.) in het Peerder dialect wil aangeven dat iemand zich blijkbaar haast, dat hij blijkbaar weinig tijd heeft … dan kan je vragen of hij ‘nog moet geun hooien’ of ‘nog moet geun melken’. De jongere generatie en mensen van de stad zullen deze uitdrukkingen waarschijnlijk niet verstaan omdat ze verwijzen naar typische boerenarbeid.

Bij het hooien was het belangrijk dat het hooi op tijd “(om)gedraaid” werd of binnengehaald werd, bv. vόόr de avond en/of vόόr de regen. In dezelfde context hoorde je ook wel eens de vraag ‘Kimt er onwèèr?’ (Komt er onweer?)

En dat melken dan? De koeien moesten ook op tijd gemolken worden, dat kon je niet zomaar uitstellen. Het gaat dus om werk dat dringend gedaan moest worden en dus moest de boer zich haasten …of zoals in “Guus kom naar huus … want de koeien staan op spring’n … en ’t hooi moet van ’t land!”

Klik op de YouTube-link hieronder om de meezinger van Alexander Curly uit 1975 te zien en te horen. De zanger is overigens al in 2012 overleden!

Meer ‘hooien en melken’:

https://www.google.com/search?gs_ssp=eJzj4tVP1zc0TDMyM6koL68yYPQSSi8tLVbIzs9VyEtMLFLIAPIAwH0LgA&q=guus+kom+naar+huus&oq=guus+kom&gs_lcrp=EgZjaHJvbWUqBwgBEC4YgAQyBggAEEUYOTIHCAEQLhiABDIHCAIQABiABDIHCAMQABiABDIHCAQQABiABDIHCAUQABiABDIHCAYQABiABDIHCAcQABiABDIHCAgQABiABNIBDjI3OTU1ODQ1OWowajE1qAIAsAIA&sourceid=chrome&ie=UTF-8
https://nl.wikipedia.org/wiki/Alexander_Curly

Eerste publicatie in Blikveld nr. 43 van 27 oktober 2023.

Louis Dingenen

Haushaan

‘Ge moet o.ch nie moeie met aner minse hun haushaan!’ (Je moet je niet bemoeien met het huishouden van andere mensen!)

‘Haushaan’ heeft (o.m.) in het Peerder dialect verscheidene betekenissen. Als zelfstandig naamwoord verwijst “huishouden”, zoals in de voorbeeldzin hierboven, naar “gezin en wat daarmee te maken heeft”. Je bemoeit je niet met de manier waarop anderen hun gezin organiseren. Als je spreekt over ‘Hèè kwam aaf met z’n hieël haushaan’ dan bedoel je ook “gezin” als geheel: “Hij kwam op bezoek met zijn hele gezin!”

Hoe in een gezin het werk en de zaken geregeld worden, noemen we in ons dialect ook wel eens ‘het haushaan’. Vroeger hoorde je menig man zeggen: ‘Ich haan mich bezig met de baute, zij dieget haushaan!’. Daarmee bedoelde de man dan dat zijn vrouw de taken binnen in het huis op zich nam, meestal inclusief de opvoeding van de kinderen, en dat hij verantwoordelijk was voor de zaken buiten het huis, lees: de tuin, het onderhoud van de woning e.d.

‘Haushaan’ kan ook een werkwoord zijn: ‘Amai, hèè hèèt deu lielek hausgehaan: hèè hèèt al kepotgehaud!’ (Amai, die is daar vreselijk tekeergegaan: hij heeft alles kapotgeslagen!) “Tekeergaan, schade aanrichten” betekent ‘haushaan’ hier dus en we kennen die betekenis zowel in het dialect als in het AN. Meestal heeft ‘haushaan’ in deze context een negatieve bijbetekenis.

‘Haushaan’ in de zin ‘Met dèè jo.ng is gieën haus te haan!’ betekent dat er met die jongen “geen huis te houden valt”, “niets aan te vangen” is en dat er dus ook “niet mee samen te wonen is”. Wat de precieze reden van deze situatie is, wordt niet expliciet gezegd, maar impliciet komt het erop neer dat de jongen in kwestie onhandelbaar is. We kennen dat in het Peerder ook als ‘Deu is nie mee te hauze’, daar is niet mee te “huizen”, niet mee “samen te leven”.

Met enige creativiteit kun je ‘haushaan’ ook gebruiken in een zin als ‘Ge moet oeër jing aan ‘n haus haan inne plak van ze zoe mèr oppe streut te leute ketse!’ maar je hebt natuurlijk al lang door dat het hier over een ander ‘haushaan’ gaat, nl. “aan huis / thuis houden”: twee woorden en een andere klemtoon. (Je moet je kinderen thuis/aan huis houden in plaats van ze zomaar op straat te laten rondhangen!)

Meer ‘haushaan’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/huishouden
https://etymologiebank.nl/trefwoord/huishouden
https://etymologiebank.nl/trefwoord/huizen1

Eerste publicatie in Blikveld nr. 10 van 10 maart 2023.

Louis Dingenen

Gremel

‘As ge kikskes èt inne zètel, dan geude altijd gremels vinne in dèè zètel, dè’s normaal!’ (Als je koekjes eet in de zetel, dan ga je altijd kruimels in die zetel vinden, dat is normaal!)

Gremel’ is echt wel oud Peerder dialect en betekent “kruimel”. Het komt via het Frans uit het Latijn. Het verkleinwoord is misschien bekender: ‘Gie gremelke liet er ligge!’ (Geen kruimeltje liet hij liggen).

In combinatie met ‘gram’ kennen we ‘gremel’ en vooral ‘gremelke’ ook, zoals in: ‘Hèè ha gieë gremelke kompassie, gieën gram!’ (Hij had totaal geen medelijden, helemaal geen!)

Blijkbaar betekent “gremel” ook huidvlekje, maar gebruiken we dat in ons dialect in die betekenis …?

Nog ‘gremel’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/gremel1

Eerste publicatie in Blikveld nr. 21 van 26 mei 2023. Louis Dingenen

Gesjappeerd

‘Vwalla, m’ne jo.ng, gèè krijgt van mich een schoeën gerlozie! Nau zijde gesjappeerd, nou zijde gestèld!’ (Ziehier, mijn jongen, je krijgt van mij een mooi horloge. Nu ben je helemaal uitgedost!)

Het valt niet mee om de uitdrukking ‘gesjappeerd zijn’ vanuit ons dialect in het AN om te zetten. Iemand die ‘gesjappeerd is’, is volledig klaar en uitgedost om zijn taak aan te vatten, is “af”, heeft wat hij nodig heeft en “kan er tegen”. Waar hij dan wel precies “tegen kan”, is niet bepaald duidelijk, maar hij staat sterk, zoveel is zeker. We zeggen ook wel eens dat ‘hèè gestèld is’, dat hij helemaal uitgerust is om te doen wat hij moet doen, voorzien van wat nodig is voor zijn taak, zijn opdracht …

Gesjappeerd’ is echt wel oud Peerder dialect en is vermoedelijk van Franse oorsprong. Je vindt het woord niet terug in de dialectliteratuur, maar het lijkt een verbastering van het woord “chapeau” (hoed) in zich te dragen. Stel je even voor: iemand was volledig klaar voor zijn uitje, zijn taak … en als hij “tot slot” zijn hoed opzette, dan was hij klaar … voilà, hoed erop, chapeau, klaar, ‘gechappeerd’ of ‘gesjappeerd’ in de verbasterde vorm! Met de hoed in de hand, kom je door het hele land … zeggen wij toch ook, niet? Toegegeven, het is een volksetymologische verklaring… Als jij meer info hebt, laat ze dan maar komen … graag!

Wanneer we alle materialen en werktuigen voor het geplande werk hebben, dan zijn ‘we gesteld’ … dan kunnen we beginnen met de uitvoering van het werk. In  Etymologiebank.nl lezen we onder “gesteld” o.m. de verwijzing naar “gesteld zijn, gesteld geraken: alles hebben wat nodig is, klaar zijn (met)”. ‘Hèè is goed gesteld’, betekent dus dat hij goed uitgerust is, goed materiaal heeft en dus klaar is. Dat is niet hetzelfde als “het is goed met hem gesteld”, want dat betekent dat hij het goed maakt, dat hij het goed stelt. Hij is “goed gesteld”, is dus niet hetzelfde als “hij stelt het goed!” In de zopas aangehaalde betekenis past het verhaal van de boerenzoon die verliefd werd op een rijke notarisdochter en er ook mee trouwde. ‘Vwalla, hèè is gesjappeerd’ zei de boer over zijn zoon… hij was ‘gesteld’ én ook ‘binnen’.

Het is ook mogelijk dat ‘gesjappeerd’ een samentrekking is van twee verbasterde Franse woorden, nl:” chapeau” (hoed) en “équipé” (uitgerust zijn, ‘gesteld zijn’). Chapeau plus geéquipeerd … zou ‘gechappeerd’ kunnen opleveren, in ons meer fonetisch schrift wordt dat dan ‘gesjappeerd’ … Toegegeven, het is een veronderstelling, een gok! Wat denk jij ervan?

In een van de bronnen voor dit stukje stond te lezen dat ‘gesjappeerd’ zou komen van het Franse werkwoord “échapper”, maar échapper betekent “ontsnappen” en kan inhoudelijk in deze context eigenlijk niets komen doen!

Meer ‘gesjappeer’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/gesteld

Eerste publicatie in Blikveld nr. 50 van 15 december 2023.

Louis Dingenen

Geschillerd

Nie, deu wil ich echt nie woene! Ich zeu er nog nie geschillerd willen hange!’ (Neen, daar wil ik echt niet wonen! Ik zou er nog niet geschilderd willen hangen!)

Voor sommige mensen maakt het niet uit waar of in welk huis ze wonen, maar anderen weten precies wat ze willen en vooral wat ze niet willen: niet op die plaats en niet in zo een huis!

Ze zeggen (o.m.) in het Peerder dialect dan: ‘Ich wil er nog nie geschillerd hangen!’ Ze vinden het met andere woorden zo’n onaantrekkelijke plaats dat ze hun (geschilderd) portret er nog niet zouden willen ophangen, laat staan dat ze er “levend” zouden willen wonen.

In sommige streken in Vlaanderen gaan ze nog verder en zeggen ze: “Ik zou er niet dood gevonden willen worden!”

Merk ook op dat de tweede /d/ van “geschilderd” in o.m. het Peerder dialect ook als /l/ uitgesproken wordt (assimilatie).

Nog ‘schilleren’:

https://www.ensie.nl/woordenboek-van-populair-taalgebruik/ik-zou-er-nog-niet-geschilderd-willen-hangen

Eerste publicatie in Blikveld nr. 41 van 13 oktober 2023.

Louis Dingenen

Gebod – Door ‘t gebod

‘Door ’t gebod kimt de verpleegster ’s mèrges rond een oeër of zeven al!’ (In de regel komt de verpleegster ’s morgens al rond een uur of zeven)

Bij onze rondvraag bleken maar bijzonder weinig Perenaren de uitdrukking uit de voorbeeldzin nog te kennen of te gebruiken. ‘Door ’t gebod’ betekent (o.m.) in het Peerder dialect “in de regel, als alles normaal verloopt”. De uitdrukking verwijst naar een gebod, naar wat voorgeschreven is, (aan)bevolen is … Varianten met dezelfde betekenis als de uitdrukking hierboven zijn: “door de band”, “door de bank” en “door de bot”.

Het gebod’ of ‘het gebood’ is een zelfstandig naamwoord, afgeleid van het werkwoord “gebieden” en betekent “wat gedaan moet worden.” Zo’n ‘gebod’ wordt door een hogere instantie opgelegd of door een baas, werkgever, heerser … en dat kan ook een politieke of religieuze instantie zijn. Als we dus zeggen ‘door ’t gebo(o)d’, dan bedoelen we dat iets gebeurt zoals het geregeld is, bevolen of aanbevolen is, zoals het voorgeschreven is door een autoriteit, door de bovenhand … bv. door God, door de godsdienst, zo werd vroeger gezegd.

De associatie met de “Tien geboden” ligt voor de hand. Testje: ken je ze nog, de 10 geboden die we vroeger uit het hoofd moesten leren en moesten toepassen? Zeg ze maar eens luidop op, maar waarschuw je huisgenoten eerst … ja, die gekken (van Blikveld) zijn weer bezig 😊!

Hèè trèkt zich van God of gebod nèks aan,’ hoor je wel eens. En ja, je hebt van die mensen die zich van God noch gebod iets aantrekken en zich dus (zeker) vroeger daardoor ook volledig buiten de maatschappij opstelden … op de boerenbuiten toch, want in de steden was het net iets anders. De religie organiseerde de maatschappij, soms onder het motto van de notaris die tegen de pastoor zei: ‘Haad gèè ze braaf, dan haan ich ze klèèn!’ (Hou jij ze braaf, dan hou ik ze klein!)

Blijkbaar bestaat er ook een “elfde gebod”, wist je dat? Het is o.m. de naam van een heel bekend café in Antwerpen Centrum. Het café staat vol heiligenbeelden en is daardoor al een trekpleister op zich (dicht bij de kathedraal, overigens). “En weet je ook wat dat elfde gebod zegt?” vroeg de uitbater ons ooit. “Eh, neen …!” “Het elfde gebod luidt: je moet genieten!” zei hij … en verdomd als dat niet waar is! Andere betekenissen van “het elfde gebod” zijn o.m. “een gebod dat opeens uit de lucht komt vallen, opgelegd door een nepautoriteit” of “houden wat ge hebt en pakken wat ge kunt krijgen”, een definitie uit 1887.

Oh ja, je kunt ook “met je tien geboden eten”, zo blijkt. Dan gaat het over je vingers, natuurlijk, en dat ‘ge met oeër haaën èt … inne plak van met oeër kèt en oeër mes!’ (met je (blote) handen eet in plaats van met je vork en je mes). En wat denk je van deze zin: ‘Haan moogde wel met oeër haaën èète, mè door ’t gebod èète ve nie met eus haaën, hè!’ (Kip mag je wel met de handen/vingers eten, maar in de regel eten we niet met onze (blote) handen, hè).

Meer ‘geboden’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/gebod
https://elfdegebod.com/
https://www.ensie.nl/betekenis/met-zijn-tien-geboden-eten

Eerste publicatie in Blikveld nr. 34 van 25 augustus 2023. Louis Dingenen

Fors en forsbollen

‘Wa zijde gèè toch al ‘ne sterreke kèrel, me menneke! Leut oeër forsbolle mèr es kieke!’ (Wat ben jij toch al een sterke kerel, jongen! Laat je spierballen maar eens zien!)

Zou het ‘menneke’ uit de voorbeeldzin vandaag de dag nog wel verstaan wat opa of oma zegt? ‘Fors’ is namelijk (o.m.) in Peer een redelijk oud dialectwoord voor “kracht” zoals in: ‘Kiek es wat ’n fors dèè mins hèèt!’ (Kijk eens wat een kracht die man heeft!). Als iemand uitgedaagd wordt om iets moeilijks te doen, luidt het wel eens: ‘Leut oeër fors mèr es wèrreke!’ (Laat je kracht maar eens werken!) In de zinnen hierboven is ‘fors’ een zelfstandig naamwoord dat stamt van “force”, het Franse woord voor “kracht”.

Fors’ kan ook gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord, zoals in: ‘’t Is ‘ne forse kèrel én hèè hèèt e goed hart … geut ze mèr zikke!’ (Het is een stevige kerel én hij heeft een goed hart … ga ze maar zoeken!) Figuurlijk gebruikt betekent ‘fors’ ook “behoorlijk, aanzienlijk” zoals in: ‘Ze hèèt ‘ne forsen opslaag gekregen op ’t werk!’ (Ze heeft een aanzienlijke loonsverhoging gekregen op ’t werk!)

Fors’ kan ook al bijwoord gebruikt worden, zoals in: ‘Hèè ging er nogal fors tegenaan, amai!’ (Hij ging er nogal stevig tegenaan) of in ‘Bompa is fors achterautgegeun sinds verleje wèèk!’ (Grootvader is erg achteruitgegaan sinds vorige week!)

Wij kennen ‘fors’ ook in een samenstelling als ‘hinnefors’ om de minieme kracht van iemand aan te geven. Hij/zij is zo sterk als een … ‘hin’, een kip! “Kippenkracht”, dus!

Heel bekend is het gebruik van ‘fors’ in ‘forsbolle’, ‘forsballe’ en ‘forsebolle’ waarmee de opgespannen biceps bedoeld wordt, een “bolstaande samengetrokken spier” in de bovenarm. Wanneer mannetjesputters uitdagend tegenover elkaar staan en over hun kracht aan het bluffen zijn, willen ze wel eens (bijna letterlijk) met hun “spierballen rollen”. In de fitnesszaal zie je het dagelijks en op bodybuildingwedstrijden kan je er al helemaal niet naast kijken. In die sector worden ‘forsbollen’ speciaal “gekweekt” en soms zelfs “geprepareerd” om gespierd voor de dag te kunnen komen. Je kan ook figuurlijk met de spierballen rollen door “gespierde taal” te gebruiken in een discussie, betoog, politieke meeting enz.

Het werkwoord “forceren” kennen we in het AN én in het dialect en ook hier kan het letterlijk en figuurlijk gebruikt worden. Letterlijk zoals in ‘e geforceerd deersloot’ (een geforceerd deurslot) en figuurlijk in ‘e geforceerd lèchske’ (een geforceerd lachje … of is dat ook letterlijk geforceerd?) en ooit heb ik horen zeggen: ‘Bèter enen aaën gekrepeerd as ‘ne jo.nge geforceerd!’ (Beter een oude (persoon) dood, dan een jonge geforceerd!)

Tot slot … voor wie het (bijna) vergeten zou zijn: “L’union fait la force!”  … “Eendracht maakt macht!” is de nationale wapenspreuk van België.

Nog ‘fors en forsbollen’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/3686;https://etymologiebank.nl/trefwoord/fors
https://nl.wikipedia.org/wiki/Eendracht_maakt_macht

Eerste publicatie in Blikveld nr. 28 van 14 juli 2023.

Louis Dingenen

Fiets

Pas op da ge met oeëre vielo nie ever die fieëts van euze klèène valt! (Let op dat je met je fiets niet over de fopspeen van ons kleintje valt!)

Fieëts’ is een heel oud (o.m.) Peerder dialectwoord voor “fopspeen”, nu beter bekend als ‘tit’, ‘tut’, ‘tutter’ en ‘lo.ts’. De /ie/ in ‘fieëts’ wordt (heel) lang uitgesproken, langer dan in tweewieler “fiets”. En geloof het of niet …er is blijkbaar een verband tussen de woorden “fiets” (‘vielo’) en “fopspeen” (‘tut’).

Fieëts’, met de lange /ie/, zou afgeleid zijn van het Duitse voorvoegsel “vize”, in de betekenis van “(plaats)vervangend”, zoals wij dat kennen in vice-president of vice-voorzitter. Wij schrijven het met een /c/ en de Duitsers met een /z/ die ze als /tz/ of /ts/ uitspreken. In het Duits spreekt men “vize” dus (ongeveer) als /fietze/ of /fietse/ uit … en wij zijn er al bijna! Eerst even terug in de tijd.

In de eerste helft van de 19de eeuw werd het traditionele vervoermiddel “paard” stilaan vervangen door “het stalen ros” (het stalen paard), nl. de fiets. In eerste instantie was dat een “loopfiets”, in 1816 uitgevonden door de Duitser Karl Drais. Klik zeker op de link onder de tekst als je een afbeelding van de man op zijn loopfiets/wandelfiets wil zien.

In het Duits sprak met in die tijd over de fiets als een “plaatsvervanger” voor het paard, een “vize-Pferd” dus, uitgesproken als /fietze-pferd/ of /fietse-pferd/. Later werd dat woord afgekort en werd het voorvoegsel “vize” dus zelfstandig gebruikt als /fietze/ of /fietse/ en daarmee zouden dus de woorden “fiets” en “fietsen” geboren zijn, zo beweerden twee Gentse professoren taalkunde in 2012. Hoe die woorden dan precies bij ons terechtgekomen zijn, is niet echt duidelijk, maar de twee proffen verwezen hierbij o.m. naar wat taalkundig gebeurd is met het woord “automobiel” … waar ook het eerste deel een zelfstandig leven is gaan leiden als “auto”.

Naar analogie hiermee kan je het woord ‘fieëts’ als “fopspeen” ook verklaren, want een “fop-speen” is een “plaatsvervanger” voor een echte speen. Het Duitse voorvoegsel “vize” /fietze/ wordt nu ook zelfstandig gebruikt, net als bij de tweewieler, en je krijgt ‘fieëts’ in ons dialect. Het lijkt op een fiets als je het woord uitgesproken hoort, maar het heeft er dus totaal niets mee te maken … behalve dat het ook een “plaatsvervanger” is. Heel wat Limburgse dialecten hebben overigens veel ontleend en aangepast uit het Duits.

Oh ja, ‘tit’, ‘tut’, ‘tutter’ en ‘lo.ts’ zijn heel waarschijnlijk klanknabootsende woorden en met enige verbeelding hoor je de baby’s en/of de jonge diertjes nog ‘tuttere’ en ’lo.tse’!

Het woord ‘lo.ts’ is in (o.m.) in het Peerder dialect ook een scheldwoord voor iemand die ‘lo.tst’ of ‘zieëvert’ … zoals een baby … m.a.w. het is iemand van wie niet ernstig genomen wordt wat hij zegt of … brabbelt.

Nog ‘fietsen’?

https://historiek.net/woord-fiets-komt-van-vervangingspaard/14900/
https://www.standaard.be/cnt/dmf20120221_174

Eerste publicatie in Blikveld nr. 30 van 28 juli 2023.

Louis Dingenen

Fezelen, f(r)iezelen en kazelen

‘Wa zijn ze deu wieër aan ’t kazele? Stil kalle en hel liege, ich zeg het o.ch!’ (Wat zijn ze daar weer aan ’t roddelen? Stil praten en hard liegen, ik zeg het je!)

Stil kalle’ (stil praten, fluisteren) kennen wij (o.m.) in het Peerder dialect als ‘fezele’ of als ‘fiezele’. Dikwijls heeft ‘fezele’ een negatieve bijbetekenis omdat al snel gedacht wordt aan geheimzinnig of heimelijk (kwaad) spreken achter iemands rug, “achterklap” noemen we dat, maar ‘fezele’ hoeft niet noodzakelijk achterklap in te houden. In verband met ‘fezele’ hoor je wel eens zeggen “fezelaars zijn kwezelaars” en “fezelaars komen niet in de hemel” met weer een duidelijke verwijzing naar de achterklap. ‘Fiezele’ betekent overigens ook nog iets anders dan ‘fezele’. Als het lichtjes regent, motregent, miezert … dan spreken we over ‘fiezele’ en sommigen hebben het dan zelfs over ‘friezele’.

Kazele’ houdt ook soms wel achterklap in, want het betekent “roddelen, achterklap verkopen, kwaad spreken achter de rug van iemand”. ‘Kazele’ wordt ook gebruikt voor “met elkaar staan te kletsen”, “wartaal en onzin verkopen” en ook voor “zwammen” (zonder kennis van zaken praten). In het AN hebben we geen echt equivalent voor ‘kazele’ en dus houden we het maar op “achterklap verkopen”.

De herkomst van het woord ‘fezele’ is waarschijnlijk te zoeken in de klanknabootsing van wat je hoort als mensen heel zachtjes (met elkaar) spreken … Je hoort de klanken ffff … ssss …. zzzww … en met een beetje verbeelding en creativiteit kom je zo aan ‘fezele’ (in het Middelnederlands “vezelen”) en zelfs “fluisteren”.

De herkomst van ‘kazele’ is ook onduidelijk, maar het woord werd al in 1846 gebruikt. “Kazelen is een limburgsch woord en wordt vertaeld door het fransch jaser” schrijft Pieter Ecrevisse in een voetnoot van een boek over De Drossaert Clercx. “Jaser” is oud-Frans voor “praten”. 

In een Limburgs dialectwoordenboek lezen we ook dat ‘kasele’ in Peer en Grote-Brogel gebruikt wordt voor “kaatselen”, een verbastering van het Franse spelrijmpje “Un, deux, trois, qui a la balle?” Het spel bestond erin dat iemand, met de rug naar de andere spelers gekeerd stond en een bal over het hoofd naar achter wierp. Een van de spelers ving de bal op en verstopte hem achter de rug … en de werper moest raden wie de bal had. Zou het kunnen dat het betekenisaspect “achterklap, achter de rug praten” uit dit spel en met deze naam overgenomen is?

Nog ‘fezelen, fiezelen, friezelen of kazelen’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/vazelen1
https://etymologiebank.nl/trefwoord/kazelen
https://www.dbnl.org/tekst/mole002refe01_01/mole002refe01_01_0004.php
https://e-wld.nl/static/dictionary/content/pdf/wld-3/2008_Limburgse%20Dialecten%20III%203,2%20(feest%20en%20vermaak)%20(bd).pdf

Eerste publicatie Blikveld nr. 2 van 13 januari 2023.

Louis Dingenen

Reactie en aanvulling:

Vanuit Grote-Brogel ontvingen we een heel interessante reactie op het (vorige) dialectstukje over Fezelen en kazelen’:

Kazele’ is perfect Brogels. In verband met de verwijzing naar het Franse werkwoord “jaser” (praten)ging er bij mij een lichtje branden. Vanop de jongenspeelplaats in Grote-Brogel hoorde je vanuit de belendende meisjesspeelplaats regelmatig luid weerklinken: “Wè deid er mèè jasère?”

Dat was een lied/oproep ter uitnodiging om collectief aan een of ander spel te beginnen, mogelijk het balspel dat in het stukje over ‘Fezelen en kazelen’ beschreven wordt.’