Kerbout

‘E lekker stikske kerbout met appelspijs … dè’s veer neu de kermis te geun!’ (Een lekker stukje balkenbrij met appelmoes … dat is om naar de kermis te gaan!)

Vandaag koop je “balkenbrij” bij de slager of in een warenhuis, maar vroeger maakten de boeren het thuis zelf: ‘kerbaut’, o.m. Peerder dialect voor balkenbrij met varianten ‘karboeët, kerboeët, kreboeët, krebuut’ en ook ‘krapoet’ en waarschijnlijk nog meer. Niet alleen de boeren, maar ook heel wat gewone burgers, hadden thuis een of meer varkens om voor zichzelf te (laten) slachten. Tot in de jaren ’60 was dat heel gewoon en ook toegestaan. Meestal werd in de herfst het vetgemeste varken door de plaatselijke slager of door iemand anders uit het dorp of de buurt geslacht. Wie weet nog dat november de “slachtmaand” genoemd wordt? Van dierenrechten of dierenwelzijn was er in die tijd nog helemaal geen sprake en het slachten van een varken was dan ook niet altijd een zachtzinnige gebeurtenis. Wel was er meestal een feeststemming, want slachten betekende lekker en veel vlees gedurende de winter. Een boeiend verhaal om de (t)huisslacht te leren kennen, is zeker http://www.deetere.com/huisslacht_wf.htm

Het varkensbloed werd opgevangen en nadien met stukjes vlees en slachtafval zoals longen gemengd. Daarbij werden dan (naar eigen recept en voorkeur) (boekweit)meel en allerlei kruiden gemengd. Dit mengsel werd aan de kook gebracht en het uiteindelijke resultaat was dan het typisch Limburgse streekgerecht ‘kerbout’ … in vierkante of ronde vormen. ‘Kerbout’ kon je dan in schijven bakken in een hete pan zodat de korst lekker krokant werd … heerlijk, met wat appelmoes erbij!

De herkomst van de woord? In het Limburgs etymologisch woordenboek van Debrabandere lezen we dat het wellicht van het werkwoord ‘kerbeuten’ zou komen en dat betekent “dooreenhutselen”. Een andere verklaring zou zijn dat al die dialectwoorden voor balkenbrij teruggaan naar het Nederlandse woord “kruipuit”. Men gaat ervan uit dat o.m. balkenbrij de benaming “kruipuit” gekregen heeft omdat de brij bij het bakken de neiging heeft uit zijn vorm (of darm) te kruipen. Die darm wordt vooral gebruikt bij het maken van bv. bloedworst en pens, maar niet bij ‘kerbout’. Een derde verklaring gaat terug naar het feit dat ‘kerbout’ vroeger in een doek geknoopt aan een balk in huis werd opgehangen, vandaar de naam balkenbrij. Tenslotte is er nog een vierde mogelijke verklaring omdat een verband gelegd kan worden met de Middelnederlandse vormen “balch / ballich” om de “ingewanden van de slacht” aan te duiden en ook naar de term “gebalchte” om de “darmen en pens” aan te duiden. In dit verband is het wel belangrijk om aan te stippen dat “bloedworst” en “pens” niet hetzelfde zijn als ‘kerbout’. Nu ja, waar de naam ‘kerbout’ exact vandaan komt, zal je “worst wezen” als je een stukje aan het eten bent … Laat het smaken!

Meer ‘kerbout’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/karboet
http://www.deetere.com/huisslacht_wf.htm
https://www.e-wld.nl/lemma/search/?search=balkenbrij
https://etymologiebank.nl/trefwoord/kruipuit
https://vcv.be/pdf/1_6/MORES_dialect.pdf

Eerste publicatie in Blikveld nr. 11 van 18 februari 2022.

Louis Dingenen

Reactie en vraag

Na de eerste publicatie van dit stukje kwam er een vraag van een lezer binnen. Kent iemand hierop het antwoord? Laat het ons dan ook weten!

Het behoeft geen betoog dat ‘Blikveld’ elke week met aandacht en genoegen gelezen wordt. Ook wanneer je niet van Peer bent (zoals ik.)

Het artikel over ‘kerbout’ is erg interessant. Wat ik me echter al jaren afvraag is; wordt kerbout uitsluitend met varkensbloed gemaakt? En zo ja, waarom? Wat is er mis met bijvoorbeeld rundsbloed, met betrekking tot kerbout? Ik heb die vraag ook al eens voorgelegd aan een veearts, maar die moest na ruim een half jaar informeren bij zijn (oudere) klanten, de handdoek in de ring gooien. Is er misschien onder de lezers iemand die hierop een antwoord kan geven?

Kepie lichten

Ich wil weten hoe dè zjust inien zit! Ich geun es kepie lichte!’ (Ik wil weten hoe dat precies in elkaar zit. Ik ga eens op onderzoek uit!)

Een ‘kepie’ (met de klemtoon op de /ie/) is een (voornamelijk) militair hoofddeksel met een stijve klep, maar ook anderen dragen of droegen een kepie: postbodes, leden van de  politie … De vorm, de kleur en de afwerking van zo’n kepie kunnen iets vertellen over de functie of de rol van de drager ervan.

Lichte’ in de uitdrukking ‘kepie lichte’ betekent dat je iets optilt … om te zien wat daaronder zit, zegt Van Dale. Met enige fantasie kunnen wij ons voorstellen dat iemand met een ‘kepie’ een vorm van waardigheid, autoriteit en gezag uitstraalt en dus de macht en toestemming heeft om een onderzoek in te stellen naar wat er gebeurt of gebeurd is.

“Op informatietocht, op zoektocht, op onderzoek gaan” … is daarvan een logisch afgeleide betekenis.

Meer ‘kepie’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/kepie

Eerste publicatie in Blikveld nr. 40 van 7 oktober 2022.

Louis Dingenen

Kèèn

Ge moet de kèène van dèèn appel nie opèten! Tift ze mèr aut …(Je hoeft de pitten van die appel niet op te eten! Spuw ze maar uit!).

Een ‘kèèn’ is een “kiem, pit, zaadkorrel…” Het meervoud is ‘kène’, het verkleinwoord ‘kèènke’.

Het woord is waarschijnlijk afkomstig van het Oudnederlandse “keerne”, nog te herkennen in “kern”.

Pitten van steenvruchten zoals pruimen en kersen noemen we in het Peerder dialect geen ‘kèèn’ maar … ‘stieën’ (steen). We kennen ‘praumestieën’ en ‘keersestieën’, maar ook het woor ‘baak’ wordt in deze context gebruikt.

Nog ‘kèèn’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/pit1
https://etymologiebank.nl/trefwoord/keen1
https://etymologiebank.nl/trefwoord/baak2

Eerste publicatie in Blikveld nr. 8 van 24 februari 2022.

Louis Dingenen

Katteliek

‘Wa gèè deuzjust met oeëren o.tto oppe weeg deed, dè waas ooch nie echt katteliek, he! Rechs verbijstèke, jo.ng, jo.ng toch! (Wat jij daar zopas met je auto op de weg deed, dat was ook niet echt zoals het hoorde! Rechts voorbijsteken, jongen, jongen toch!)

Katteliek’ is het (o.m.) Peerder dialectwoord voor “katholiek”, de term die letterlijk betekent dat “iets in overeenstemming is met het rooms-katholieke geloof”. Vroeger was het (zeker in onze streken) gewoon en normaal dat iemand rooms-katholiek was en dus was ‘katteliek’ ook “dat wat normaal was”, de norm …

Was je niet katholiek, dan was je een heel grote uitzondering en dus niet zoals het hoorde! De figuurlijke betekenis van ‘katteliek’ werd en wordt eigenlijk alleen gebruikt in combinatie met “niet” om aan te duiden dat iets niet is zoals het hoort.

Als iets ‘nie katteliek’ is, dan is het niet zoals het hoort!

Nog ‘katteliek’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/katholiek,%20niet%20~

Eerste publicatie in Blikveld nr. 50 van 23 december 2022.

Louis Dingenen

Reactie op katteliek:

Een trouwe lezeres heeft enkele leuke aanvullingen opgestuurd bij ‘Katteliek’. “We kennen in Peer nog spreekwoorden waarin ‘katteliek’ voorkomt, zoals:

‘Nie iedere katteliek is ‘nen heilige!’

‘De slechste kattelieke zitte veeraan inne kèrk!’

‘De kattelieke die ’t korste bij de kèrk woene, zijn ’t lèsten inne mès!

Kag en kak

Leut ‘m gewèère, hèè is nog te kag/kak om met de groeëte minse mee te spele! (Laat hem met rust. Hij is nog niet bekwaam om met de grote mensen mee te spelen!)

‘Kag’ (of ‘kach’) wordt meestal gezegd van piepjonge vogels, nestjongen, die nog te jong zijn … en dus ook nog niet bekwaam zijn om te vliegen. Ze zijn meestal nog niet of maar nauwelijks behaard en vallen soms nog uit het nest.

‘Kag ’is verwant met ‘kak’ zoals in ‘kakschool’ waar de jongste kinderen (voor het eerst) naar school gaan, de kleuterschool, ook wel bekend als de ‘papschool’. ‘Kak’ doet natuurlijk meestal meteen aan ‘kaka’ denken, maar betekent ook “heel klein, piepjong, nog heel veel hulp behoevend …”

Van jongeren die willen doen “wat en zoals de grote mensen doen” en daar dan niet in slagen, zegt men wel eens dat ze ‘nog te kag of te kak zijn’, dus nog niet bekwaam genoeg, zoals de vogeltjes die nog niet kunnen vliegen. Bij uitbreiding noemt men het laatstgeboren kind, het troetelkindje ook soms … ‘kak(ke)nest’, niet?

Nog ‘kag en kak’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/kakkenest

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 18 van 6 mei 2022.

Louis Dingenen

Kaarsendomper

‘Hèè stond nie vanachter toen de snauten autgedèèld woorte: hèè ha een snaut gelijk ‘ne ka(a)rsendo.mper!’ (Hij stond niet achteraan toen de neuzen uitgedeeld werden: hij had een grote kromme neus).

Om de hoge kaarsen aan het altaar aan te steken, gebruikte de koster vroeger een lange stok met bovenaan aan de ene kant een wiek en aan de andere kant een metalen kapje in de vorm van een vingerhoed.

Vóór de ‘ieërste mès’ (de vroegmis) stak hij met die brandende wiek de kaarsen aan en na de ‘hoeëgmès’ (de hoogmis) gebruikte hij het metalen kapje om de wiek van de kaars … te doven. Het kapje noemt men “de domper” en de koster plaatste het over de kaarsenvlam zodat die geen zuurstof meer kreeg … en zodat het vlammetje doofde.

De kaarsendover of ‘kaarsendo.mper’ doofde het vuur, letterlijk. Zo ook kan een figuurlijke domper bv. de feestvreugde doven … Figuurlijk is een “domper” iets dat of iemand die de sfeer vergalt of een gebeurtenis verpest.

De vorm van de ‘kaarsendomper’ inspireerde menige scherpe tong ook om de grote neus, haakneus of haviksneus van medeburgers als ‘ka(a)rsendo.mpers’ te betitelen … Vandaag zou zo’n woord niet meer kunnen ontstaan … niet omdat er geen grote neuzen meer zijn, maar omdat er (bijna) geen kosters meer zijn die op de ouderwetse manier de kaarsen aansteken en uitdoven! Onze taal past zich aan de maatschappelijke realiteit aan. 

Meer ‘kaarsendompers’:

https://erfgoedinzicht.be/collecties/detail/7833dac6-528d-5025-9d20-0bc9008990ae/media/43391530-5e88-652f-0dd6-1a95eb170966

Eerste publicatie in Blikveld nr. 38 van 23 september 2022.

Louis Dingenen

Jakken

‘Dèè jong van heilangs, dèè dieët nèks as jakke… dèè is noeëts deu, altijd eweg!’ (Die jongen van hiernaast, die is voortdurend de hort op … die is nooit thuis, altijd weg!)

Jakke’ is (o.m.) een Peerder dialectwoord waarvan de betekenis niet zo eenvoudig te omschrijven is. ‘Jakke’ betekent in de dialectliteratuur “gejaagd lopen, snel rijden of lopen, ravotten”, maar bij ons wordt het vooral gezegd van iemand die veel rondhangt en dikwijls afwezig is, uithuizig is, van huis weg is zonder dat je goed weet waar hij naartoe is. Er zit een negatieve bijbetekenis in ‘jakke’ omdat die uithuizigheid niet echt geapprecieerd wordt, want die wordt aanzien als “ledigheid” en “ledigheid is des duivels oorkussen”, zo is ons aangeleerd, niet?

 Ledigheid is een oud woord voor luiheid en de duivel gebruikt luie mensen als “oorkussen”, als hoofdkussen, om op te slapen en … meestal loopt het niet goed af met mensen die lui zijn … zo wil de traditie. Akkoord, zoveel negativiteit straalt het werkwoord ‘jakke’ eigenlijk niet uit, maar als iemand altijd ‘oppe jak’ is, wordt hij een ‘jakker’ of een ‘jak’ genoemd en dat is toch niet bepaald een compliment!

Een mogelijk synoniem van ‘jakke’ is ‘ketse’ in de betekenis van rondlopen, rondlummelen en een ‘ketser’ is iemand die nogal doelloos van de ene naar de andere plaats, gaat, loopt, fietst … ‘Ro.ndketse’ kennen we in het dialect als doelloos rondrijden met de fiets, niet? ‘Ro.ndjakke’ kennen we ook in die betekenis en een ‘jakker’ is dan iemand die weg van thuis, schijnbaar doelloos van de ene plaats naar de andere rondlummelt. Met een beetje verbeelding zouden we over vroegere ‘hangjongere’ kunnen spreken, maar met dat onderscheid dat ze niet op één bepaalde plaats bleven rondhangen.

Het werkwoord ‘jakke’ zou een “intensivum” van het werkwoord “jagen” (“voortjagen”) kunnen zijn en dus een nog intensievere vorm van jagen aanduiden. Als je “iemand veelvuldig opjaagt’, dan ‘jakker je die persoon af’. ‘Aafjakkere’ noemen we dan een frequentatief of iteratief werkwoord van ‘jakke’ en in de Etymologiebank vinden we als betekenis van jakken: een trekdier onbarmhartig voortdrijven.

In dat verband misschien een goede raad voor menig sporttrainer: ‘Ge moet oeër spelers zoe nie aafjakkere, strak zijn ze allemeul gekwetst!’ (Je moet je spelers zo niet afjakkeren, straks zijn ze allemaal geblesseerd!).

Meer ‘jakken’:

https://onzetaal.nl/taaladvies/ledigheid-is-des-duivels-oorkussen/ http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/jakken

Eerste publicatie in Blikveld nr. 37 van 16 september 2022.

Louis Dingenen

Helpe

‘Ko.mt es helpe!’ zegt de ene. ‘Helpe? Dè’s veer oer bro.k op te haan!’ zegt de ander. Echt gebeurd! (“Kom eens helpen!” zegt de ene. “Helpen? Dat is om je broek op te houden!” zegt de ander.

Je moet al wat jaren op je leeftijdsteller hebben staan om ooit over ‘helpe’ gehoord te hebben. Neen, het gaat niet over de “helpe” in de juridische context van “zo helpe mij God”. ‘Helpe’ is (o.m.) dialect in een groot deel van Peer voor “bretel(len)”, een (meestal elastieken) draagband die over de schouders loopt en ervoor zorgt dat je broek niet afzakt. De ‘bro.kseriem’ (broekriem) is nooit uit de mode geweest, maar de ‘helpe’ hebben een tijd lang weinig dragers gekend, terwijl ze in de vorige eeuw heel erg “in” waren, meestal uit noodzaak, overigens! ‘Bretelle’ of ‘bretels’ gebruiken we ook in ons dialect en meestal in het meervoud, net als ‘helpe’ en het verkleinwoord is ‘helpkes’, bretellen voor de kinderen.

De bretellen van de kinderen werden nogal eens met ‘knippers’ (klemmen) over de broekrand vastgeklikt. Die van de volwassenen werden meestal met knopen (aan de buitenkant van de broek) vastgemaakt met behulp van twee lederen riempjes met knoopsgaten aan de uiteinden van de bretellen. De lengte van de ‘helpe’ kun je aanpassen door “stellers”, dat zijn klemmen om de bretellen uit te laten of in te korten. Waar de term ‘helpe’ vandaan komt en of je het woord ook in het enkelvoud kan gebruiken, is niet echt duidelijk. Om je broek “op te helpen houden” lijkt een voor de hand liggende uitleg voor de herkomst van het woord.

Het woord “bretel(len)” komt van het Franse woord “bretelles” (broekdraagband) en in het Duits bestaat er geen twijfel over de bedoeling van het woord: “Hosenträger” (broekdrager).

Wist je dat er ook “overhemdbretellen” bestaan? Klemmetjes over de onderrand van het hemd trekken het hemd dan strak naar beneden en zijn met elastieken linten verbonden aan een riem rond de dijen … ja, je komt wat tegen bij je zoektocht naar informatie over woorden. En zo kwamen wij natuurlijk ook uit bij de ‘litskes’ van de bh … en bij de klassieke ‘sjartel’, ‘zjertel’ of ‘zjartel’,  de “jarretel” zoals in Van Dale staat, een elastiek met klemmetje om de kous op te houden. Je vindt ‘sjartelle’ in de brave (bedekte) uitvoering en in de gewaagde (iets minder bedekte) uitvoering!

De herkomst van het woord vinden we in het Frans, o.m. in het woord “jarretière” dat “kousenband” betekent … Hallo! De link met de Bende van de Kousenband is snel gelegd en dat leidt ons naar de Vlaamse Volksverhalenbank waar je het verhaal van de roversbende met een zwarte kousenband rond het (linker)been of de (rechter)arm kan lezen.

In het Verenigd Koninkrijk bestaat vandaag de dag nog de “Orde van de Kousenband” (The Most Noble Order of the Garter) en dat is de hoogste ridderorde in de UK en een van de oudste Europese ridderorden, zo lezen we in Wikipedia. De orde staat ook open voor buitenlandse “ridders” en in 2019 is de Nederlandse koning Willem-Alexander tot de Orde van de Kousenband toegelaten. De Belgische koningen Leopold I, II en III, Koning Albert I en Koning Boudewijn zijn ook lid van de Orde van de Kousenband geweest. Of hoe je via ‘helpe’ tot in de hoogste internationale kringen kunt komen!

Meer ‘helpe’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/helpe
https://etymologiebank.nl/trefwoord/bretel
https://www.e-wld.nl/lemma/search/?search=bretel
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=bretels
https://www.bretels.nl/hoe-draag-je-bretels
https://etymologiebank.nl/trefwoord/jarretelle
https://www.volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Locaties.php?Locatie=Bende%20van%20de%20Kousenband
https://nl.wikipedia.org/wiki/Orde_van_de_Kousenband

Eerste publicatie in Blikveld nr. 48 van 9 december 2022.

Louis Dingenen

We ontvingen een leuke reactie op het stukje over ‘helpen’. Tot meerdere eer en glorie van het Brogels nemen we het op.

‘Ich weit nog good, det ich es jingske (ierst) mien helpen al aan hoaw en toon mien himme aan die: dè krèg ich toon nimie: in min boks. Doa stond ich toon schoe:n te hoawe. Mien zèsters lachde mich veerkentig oe:t!’ (Ik weet nog goed dat ik als jongetje (eerst) mijn bretellen al aan had en toen mijn hemd aandeed: dat kreeg ik toen niet meer in mijn broek. Daar stond ik mooi (te houden). Mijn zussen lachten mij vierkant uit!)

Hauzen

‘Widde gèè boe dèè kèrel ergens haust? ’t Is ’n rare en ich zeu ‘r in ieder geval nie mee ko.nne hauze!’ (Weet jij waar die kerel ergens woont? Het is een rare en ik zou er in ieder geval niet mee kunnen samenleven!)

‘Hauze’ is een werkwoord en in het AN kennen we “huizen” als tegenhanger, in de betekenis van “wonen”, maar er hangt een negatieve bijbetekenis aan het dialectwoord ‘hauzen’. ‘Ge zeut es moeten zien boe dèè deu haust!’ (je zou eens moeten zien waar die (daar) woont!) … en ‘hoe dèè deu haust!’ (hoe die daar woont!) …

De context waarin én de manier waarop deze zinnen uitgesproken worden (de non-verbale taal, de intonatie …) zorgen mee voor het minder fraaie beeld dat van de woonst opgeroepen wordt en ook van de manier waarop de betrokkene daarin woont.

Ge ko.nt zeggen wa ge wilt, mè ich moet met ‘m hauzen!’ wil zeggen dat je mag zeggen wat je wil, maar “ik moet met hem samenwonen/samenleven/huizen” … en dus ook “overeenkomen”. Niet altijd vanzelfsprekend … ‘Zeker nie as ge ziet hoe vèè deu moeten hauzen!’ (zeker niet als je ziet hoe wij daar moeten wonen!)

‘Hauzen’ is dus niet zomaar het meervoud van het zelfstandige naamwoord “huis”, want dat kennen wij in het Peerder dialect in verscheidene varianten, zoals ‘hauws’ of ‘hoews’ en het meervoud “huizen” kennen wij o.m. als ‘heis’ en ‘hauzer’.

Nog ‘hauzen’:

https://www.woorden.org/woord/huizen

Eerste publicatie in Blikveld nr. 12 van 25 maart 2022.

Louis Dingenen

Hak

‘Lèt op met die vrouw, ze ziet er misschien wel wa simpel aut, mè ze is nie hak!’ (Let op met die vrouw, ze ziet er misschien wel wat simpel uit, maar ze is niet dom!)

‘Hak’ kan verscheidene betekenissen hebben in (o.m.) het Peerder dialect. Het kan de eerste persoon enkelvoud ‘ik hak’ zijn van het werkwoord “hakken” (kappen). Het kan ook een zelfstandig naamwoord zijn, een ‘hak’, een (tuin)gereedschap om de grond mee los te kappen, te ‘hakken’. Het is geen ‘scho.ffel’ (schoffel) waarmee je onkruid kan wieden door net onder de grond de wortel van het onkruid door te steken en waarmee je de (tuin)aarde ook los kunt maken. Een ‘scho.ffel’ duw je voor je uit! Met een ‘hak’ maak je de aarde los door het maanvormige stuk metaal (aan een steel bevestigd) in de grond te slaan (te hakken) en dan naar je toe te trekken. In het AN zegt men ook wel “houweel” en “(land)hak”, al betekent bij ons “houweel” iets anders, nl. een ‘pik’ of ‘piek’, een boogvormig (zwaar) metalen werktuig aan een (kortere en dikkere) steel om de grond met zware slagen los te kappen. Aan de ene kant van de metalen boog heb je een puntig uiteinde, aan de andere kant een plat uiteinde.

Een ‘hak’ kan ook het achterste deel van je schoeisel zijn, het deel onder de hiel … die zelf overigens soms ook ‘hak’ genoemd wordt in ons dialect. Je hebt schoenen met ‘hoeëg hakke’ (hoge hakken) en je hebt er met ‘platte hakke’ en de kenners zullen nog wel meer soorten ‘hakke’ kunnen opnoemen. ‘As ge ‘oeër hakke inne gro.nd zèt’ (als je je hakken in het zand zet), dan stel je je op als een geduchte stegenstander, letterlijk en figuurlijk. Denk hierbij even aan het volksvermaak of de volkssport “touwtrekken” waarbij je je ‘hakken inne gro.nd’ zet en je zelf naar achter leunt zodat je meer gewicht (lees: kracht) kunt uitoefenen bij het trekken en zodat je tegenstander(s) je ook niet zo snel naar voren kunnen trekken.

In de voorbeeldzin hierboven gaat het over iemand die ‘nie hak’ is in de betekenis van “niet dom”. Hoe komt men daarbij? Het gereedschap ‘hak’ wordt snel bot omdat je er voortdurend mee in de grond kapt en hakt. Je hoort in het dialect wel eens zeggen ‘zoe bot as ‘n hak’ waarmee men aangeeft dat iets erg “bot, onscherp, stomp” is. Het woord ‘bot’ kennen we ook als “onbeleefd, onvriendelijk, lomp, plomp” en ook als” dom” zoals in ‘botterik’ (lomperik, stommerik, met het achtervoegsel /-erik/ gevormd). In de zin ‘ze is nie hak’ heeft ‘hak’ eigenlijk de betekenis van “niet bot, niet onscherp, niet lomp en niet plomp” en als we dat positief formuleren dan komen we uit bij: “ze is scherp, spits, slim, intelligent!”

Ooit meen ik ook gehoord te hebben dat iemand ‘nie hakketuf’ was … met dezelfde betekenis als ‘nie hak …’ of heb ik mij dat verbeeld. Als jij het kent, laat het ons dan zeker weten!

Meer ‘hak’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Hak
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/hak
https://www.woorden.org/spreekwoord.php?woord=de+hakken+in+het+zand+zetten
https://etymologiebank.nl/trefwoord/bot5

Eerste publicatie in Blikveld nr. 46 van 18 november 2022.

Louis Dingenen