Soets

‘Hèè waas met z’ne soeëts tegen de kas geloeëpe … zoeë’ne kop haa ‘r!’ (Hij was met zijn hoofd tegen de kast gelopen … zo een hoofd had hij!)

‘Soeëts’ is (o.m.) in het Peerder dialect een spotnaam voor “(mensen)hoofd” met als varianten ‘suuts’, ‘suts’, ‘sutskop’. Een ‘soeëts’ is letterlijk een afgeknotte knotboom die je vroeger veel in rijen als afbakeningen van weilanden en velden tegenkwam. De stam van die boom werd al redelijk jong op 2 à 4 meter afgezaagd waardoor zich bovenaan nieuwe takken ontwikkelden die om de 3 à 5 jaar ook weer teruggesnoeid werden. De afgeknipte takken werden gebruikt om bv. stelen van te maken of manden en zelfs klompen. Men kon allerlei soorten bomen als knotboom gebruiken, maar de meest voorkomende waren de (knot)wilg, de es en de els. Linnenaar Jaak Knevels vermeldt in zijn woordenlijst van het ‘Plat Linners’ “knoteik” als AN-tegenhanger van ‘soeëts’. De kop van de geknotte boomstam werd met de tijd dikker en wilder en de vergelijking met een mensenhoofd op een lichaam was niet echt heel ver gezocht, zeker niet als men het hoofd van de betrokkene al spottend als “niet te fraai” wilde afschilderen.

Een ‘soeëts’ kan ook een boomstronk of boomstomp zijn, zo meldt Jos Molemans in zijn Toponymie van Wijchmaal uit 1978 waarin hij uitleg geeft bij de naam van een stuk bouwland dat in de volksmond “De soetsen” genoemd wordt. Voor de herkomst van ‘soeëts’ verwijst hij naar het Franse woord “souche” dat stomp en tronk (‘paust’ of ‘poewst’ in ons dialect) betekent. Aan zo’n boomstomp kun je je pijn doen als je erover valt, maar zo’n ‘soeëts’ kan ook nog nuttig zijn. Als hij lang genoeg gestaan heeft, uitgehold geraakt en aan het wegrotten is, dan kun je er ‘soeëtse-èèrd’ (stronk-aarde) uithalen en die blijkt goed te zijn om in bloempotten te gebruiken.

Misschien is dit het moment om nog een aantal spotnamen voor “hoofd” bijeen te brengen. We kennen spotnamen voor het (hele) hoofd: bol, knikker, appel (heel treffend in Peer: ‘ge krijgt sevves een pèèr tegen oeëren appel!), toren, bobbel, gezicht, facaad (Fr: façade), teut, toot, koker, sus, ster … Andere spotnamen gebruiken het woord ‘kop’ en voegen er een dierennaam aan toe: apekop, pèèrdekop, ezelskop, kalverkop, ho.nskop, scheupskop, vèrrekeskop, kiekekop, … kortom, keuze genoeg! Andere kenmerken komen tot uiting in woorden als: dikkop, waterkop, domkop, ballo.nnekeskop, …kies maar! Tot slot worden delen van het gezicht/hoofd gebruikt i.p.v. het hele hoofd, een bekende stijlfiguur die “pars pro toto” heet, “een deel voor het geheel”: gevrèèt, maul, meele, bakkes, smoel (5 keer de mond i.p.v. het hele hoofd), lip, oeren, snaut, enz. Het Woordenboek van Limburgse Dialecten III 1,1 vermeldt ook ‘schone kop’ als spottend dialect voor hoofd in Peer. Net zoals in ‘gèè zijt ‘ne schoeëne, gèè’ zal dit wel ironisch bedoeld zijn en het tegenovergestelde betekenen. Tot slot nog een voorval met een duidelijk dronken jonge kerel die tegenover een vrouw zit. Hij zegt: ‘Madam, wa hadde gèè ‘ne lieleke kop!’ (Wat heb jij een lelijk hoofd!) De vrouw schrikt en reageert: ‘En gèè had ‘ne zaate kop!’ (En jij hebt een zatte kop!)Waarop die kerel: ‘Apse-lu-huut, mè dè is mèrrege verbij!’ (Absoluut, maar dat is morgen voorbij!)

Meer ‘soets’:

https://www.ecopedia.be/pagina/knotbomen
https://www.dbnl.org/tekst/_naa002197801_01/_naa002197801_01_0018.php?q=#hl16
Kende nog Linner? Woordenboek Linner dialect, Jaak Knevels, 2009, 200 p., een uitgave van Heemkundige Kring, Peer;
Woordenboek van de Limburgse Dialecten, 2004, deel III, 1,1 p. 28

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 44 van 29 oktober 2021

Louis Dingenen

Zie ook: Ossekop

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *