‘Pak mich m’ne stek es, ich wil effe de bauten in!’ (Neem me mijn stok eens, ik wil even naar buiten!)
De ‘stek’ uit de voorbeeldzin zal waarschijnlijk wel een “wandelstok” zijn omdat ‘stek’ in (o.m.) het Peerder dialect “(houten) stok” betekent, een (al dan niet bewerkt) stuk hout dat iemand bij zich heeft bv. bij het hoeden van de koeien … of om te wandelen … een wandelstok, dus. Vermoedelijk staat er ook een ‘stek achter de deer’, een stok achter de deur, letterlijk of figuurlijk, om daarmee in geval van nood toch gedaan te krijgen wat men wil. Als je het met iemand ‘aane stek’ (aan de stok) krijgt, dan vecht je tegenwoordig overigens niet meer met stokken, maar wel met woorden.
Wil je iets verhinderen, dan kan je daar in ons dialect ‘e stekske veer stèke’, een stokje voor steken. Zo’n stok(je) deed vroeger dienst als grendel waarmee je een deur sloot of de toegang tot iets verhinderde. Misschien had je wel iets op je “kerfstok” en wou je niet dat de anderen dat te weten kwamen. ‘Iets op ze’ne kerfstek hemme’ komt van het oude gebruik om een “kerf” of insnijding te maken in een stok waardoor men kon zien hoeveel schulden je bv. bij een handelaar of in een herberg had. Soms gebruikte men twee stokken tegelijk om in te snijden en de ene stok bleef bij de schuldeiser, de andere was voor de schuldenaar. Als je vandaag iets op je kerfstok hebt, betekent het dat je iets misdaan hebt.
Als iemand flauwvalt, zeggen we (o.m.) in het Peerder dialect dat hij ‘van ze’ne stek / ze stekske giët of vilt’, dat hij van zijn stokje valt. Oorspronkelijk werd dat gezegd van een vogel die in zijn kooi van zijn stokje viel. Later werd dat ook toegepast op iemand “die van zijn stekken” ging waarbij de term “stekken” dan verwees naar de (erg magere) benen. Bij ons zeggen ze dan dat hij ‘mager stekker’ heeft … of ‘din stekker’ … of ‘lang stekker’. En als iemand weer ‘op zijn stekke’ is, dan is hij weer in orde … en staat hij recht, op zijn benen!
Een ‘stek’ kan in ons dialect, zoals in het AN, ook een loot van een plant uit bv. de tuin zijn die je gebruikt om nieuwe planten te laten groeien. ‘Stekken’ is het werkwoord, net zoals in het AN. Als je na lang wachten en zoeken ‘iemed eindelijk te stekken krijgt’, dan bedoel je dat je die eindelijk te pakken krijgt. Waar die uitdrukking vandaan komt, is niet meteen duidelijk, maar er zou een verband kunnen zijn met “iemand te strikken krijgen” waarbij “strik” staat voor “strop, lus, touw”. Dat iemand een vaste “stek” heeft, een vaste verblijfplaats, kennen wij in het Peerder niet in die betekenis, vermoed ik … of wel?
Het verkleinwoord van ‘stek’ is ‘stekske’ en dat kan een “stokje of takje” zijn, maar ook een “lucifer”. ‘E dieëske stekskes moede altijd in haus hemme’ (een doosje lucifers moet je altijd in huis hebben) en ‘die stekskes zitte in ‘e stekkedieëske’ (en die lucifers zitten in een luciferdoosje). Handig om mee te nemen als je gaat … wandelen en een sigaar of pijp wil roken!
Nog ‘stek’:
https://www.encyclo.nl/begrip/stek
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/stok1
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/stekken1
https://www.encyclo.nl/begrip/stek
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/stek
https://onzetaal.nl/schatkamer/lezen/uitdrukkingen/een-stok-achter-de-deur
Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 48 van 3 december 2021.
Louis Dingenen