Haan

‘Haaën ve mèr haaën genoeg om dèèn haan te haan!’(Hadden we maar handen genoeg om die haan (vast) te houden!)

De voorbeeldzin hierboven bevat vier keer het (dialect)woord ‘haan’ in vier verschillende betekenissen … en, inderdaad, de zin klinkt een beetje geforceerd, maar met ‘haan’ kun je vele kanten op.

Een ‘haan’ is zowel in het AN als in het Peerder dialect een “mannelijke kip” en een “torenhaan” of “windhaan” is een metalen plaat in de vorm van een haan die bv. boven op de kerktoren de windrichting aangeeft!

‘Haan’ is in ons dialect ook het meervoud van ‘hand’ en kent als varianten ‘hèèn’, ‘han’ en ‘hen’! ‘Ge moet oeër haaën bij o.ch haan!’(Je moet je handen thuishouden).

‘Haan’ kan ook “houden” en “hadden” betekenen. ‘Haan’ als “hadden” is de onvoltooid verleden tijd zijn van het zelfstandig werkwoord “hebben”: ‘Vèè haan taus vrigger gienen otto!’ (Wij hadden vroeger thuis geen auto!). In deze zin betekent ‘haan’ “bezitten”, maar het kan ook “(blessure) oplopen” betekenen zoals in ‘den otto ging ever kop, mè ze haan niks’ (de auto ging overkop, maar ze hadden niets (opgelopen)). ‘Haan’ kan ook als hulpwerkwoord optreden, zoals in ‘Vèè haan dè nie gedeun, mè toch krege vèè de straf!’ (Wij hadden dat niet gedaan, maar toch kregen wij de straf!).

‘Haan’ als “houden” komt veel voor, ook in samengestelde werkwoorden. De laatste ‘haan’ in de voorbeeldzin hierboven betekent “(vast)houden” en in ‘Gieget ‘em haaën, dinkde?’ betekent ‘haan’ “lukken” of “standhouden”: “Zal het lukken, denk je?” In dezelfde context situeer je de vraag ‘Gieget ijs haaën?’ “Zal het ijs houden (= sterk genoeg zijn)?” Als je de binnenband van een fiets nog maar eens herstelt, vraag je je af: ‘Hoelang zeu’r nau haaën?’ en als je iets in de driepvries bewaart, kan je vragen: ‘Hoelang giet zich dè haan?’ (Hoe lang blijft dat goed?) Als je iemand terugziet die je al lang niet meer ontmoet hebt en die persoon ziet er goed uit, dan kan je zeggen: ‘Amai, dèè hèèt zich goed gehaaën!’ Als je die persoon “te vriend wil houden” dan ‘moede ‘t er goed mee haaën!’ of hem ‘te vriend haaën’. En als je het eens bent met iemand, dan zeggen we ‘Ich haaën het met him!’ (ik ga akkoord met hem).

‘Haan’ betekent ook “houden” in de zin van “kweken, grootbrengen, verzorgen …”: ‘In dèè stal haaën ze verrekes en in dèèn aanere stal haaën ze hinne!’ (In die stal kweken ze varkens en in die andere stal houden ze kippen!). Als de boerenzwaluwen in de lente opduiken, vraagt de boer: ‘Boe zeun die haaën?’ (Waar zouden die hun nest hebben?) en hij weet heel goed dat de zwaluwen zich graag in de koeienstal nestelen, maar blijkbaar gaat dat niet meer samen met de hygiëne in de moderne melkstallen. ‘Ge moet o.ch aane regels haaën!’ stelt de boer en de kans is dus groot dat hij de nesten verwijdert. Sommige zwaluwen zijn evenwel ‘nie te haaën’ (niet tegen te houden) en nestelen zich daar waar de boer er niet bij kan. Je kan die vogels ‘nie tegehaaën’, ‘deu is gieën haaën aan’ (er is geen houden aan) … Andere voorbeelden van samengestelde werkwoorden met ‘haan’ zijn ‘doorhaaën’ (bv. met Nieuwjaar tot heel laat/vroeg feesten), ‘eeverhaaën’ (bv. bij een maaltijd iets overhouden voor de dag erna), ‘vasthaaën’ (vasthouden), ‘volhaaën’ (niet opgeven) …

Een heel aparte plaats in deze rij bekleedt het werkwoord ‘bijhaaën’ dat in een viertal betekenissen gebruikt kan worden. ‘Bijhaaën’ kan betekenen dat je “iets niet wegwerpt omdat je het bv. verzamelt”. In de zin ‘Loeëp toch nie zo hèl, ich kan o.ch niet bijhaaën!’ wil je aangeven dat je geen gelijke tred kunt houden met de ander en die dus niet kunt “bijhouden”. En als je buurman zegt dat je tuin er zo mooi uitziet, dan zeg je: ‘Ich haaën ‘em ooch goed bij, hè!’ waarmee je bedoelt dat je er heel regelmatig in werkt. Opletten moet je met de vierde betekenis van ‘bijhaaën’, want ‘as ge iemed bijhaaëd’ plaag je die persoon eigenlijk en dan moet je weten waar de grens ligt tussen plagen en pesten!

Een voorlaatste en ook “oude” betekenis vinden we in de zin ‘Wa stiet er mich deu toch wieër te haaën? Zjust e scheup!’ Je vraagt je dus af wat hij daar weer besluiteloos of onwetend staat te drentelen of te treuzelen, “net als een schaap”!

En tot slot gaan we naar het feest, want als je vraagt ‘Boe geun ze de brauleft haaën?’ dan wil je weten waar ze het bruiloftsfeest vieren. En dat roept natuurlijk de vraag op of geliefden in het Peerder dialect ook zeggen: ‘Ich haaën van o.ch!’ of dat ze iets anders zeggen … Oh ja, nog een uitsmijter over relaties: ‘Wa wit die deuvan? Die hèèt toch niks te haaën!’ (Wat weet die daarvan? Die heeft toch niemand/geen relatie/geen man!)

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 29 van 16 juli 2021.

Louis Dingenen

Haarenkelen

Het werkwoord ‘haarenkele’ hoor je bijna niet meer (o.m.) in het Peerder dialect … waarschijnlijk omdat het ‘haarenkele’ zich veel minder voordoet dan vroeger. ‘Haarenkelen’ betekent dat je je enkels tegen elkaar stoot bij het stappen en dat je ze eigenlijk kwetst, soms tot bloedens toe. Met ons modern schoeisel gebeurt dat nog maar zelden, maar toen de klompen nog “in” waren, gebeurde dat geregeld. ‘Haarenkele’ betekent bij uitbreiding ook dat je met je klompen tegen je eigen enkels trapt en ze kneust en het kan ook zelfs betekenen dat je over je eigen benen of voeten struikelt.

De enkels werden zogenaamd gehaard’ en daarmee werd bedoeld dat ze “(aan)gescherpt” werden zoals een zeis die ‘gehaard’ werd. ‘Haren’betekent “scherpen” en als je met de klomp(en) tegen de enkel(s) trapte, dan kon dat immens veel pijn doen. Soms begonnen de enkels dan te bloeden en het gebeurde geregeld dat de sokken aan de (enkel)wonde bleven plakken. Soms begonnen die wonden te zweren en als je de sokken uittrok, trok je het ‘roof’, de “wondkorst”, mee los zodat de wonde opnieuw begon te bloeden.

Ook paarden en andere dieren konden/kunnen ‘haarenkele’, zo lees je in het Woordenboek van de Limburgse dialecten waarbij aangestipt wordt dat er ook andere termen gebruikt worden voor deze pijnlijke manier van stappen: ‘klopenkele, knopenkele, klopschene, klopschenkele’ en nog enkele varianten die in Limburgse dialecten gangbaar zijn.

Een vervelende situatie, dat ‘haarenkele’.

Nog ‘haarenkele’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/haarenkelen
https://ewnd.ivdnt.org/boeken/woord/11429
https://books.google.be/books?id=r82IIpNj80wC&pg=PA82&lpg=PA82&dq=haarenkelen&source=bl&ots=acU7SQ79iW&sig=ACfU3U2vw5S3QMZcQcGfLYealikLyiQOtA&hl=nl&sa=X&ved=2ahUKEwijqL6S1Nn0AhUwgf0HHcNAD4kQ6AF6BAgTEAM#v=onepage&q=haarenkelen&f=false

Eerste publicatie in Blikveld nr. 13 van 1 april 2022.

Louis Dingenen

Hak

‘Lèt op met die vrouw, ze ziet er misschien wel wa simpel aut, mè ze is nie hak!’ (Let op met die vrouw, ze ziet er misschien wel wat simpel uit, maar ze is niet dom!)

‘Hak’ kan verscheidene betekenissen hebben in (o.m.) het Peerder dialect. Het kan de eerste persoon enkelvoud ‘ik hak’ zijn van het werkwoord “hakken” (kappen). Het kan ook een zelfstandig naamwoord zijn, een ‘hak’, een (tuin)gereedschap om de grond mee los te kappen, te ‘hakken’. Het is geen ‘scho.ffel’ (schoffel) waarmee je onkruid kan wieden door net onder de grond de wortel van het onkruid door te steken en waarmee je de (tuin)aarde ook los kunt maken. Een ‘scho.ffel’ duw je voor je uit! Met een ‘hak’ maak je de aarde los door het maanvormige stuk metaal (aan een steel bevestigd) in de grond te slaan (te hakken) en dan naar je toe te trekken. In het AN zegt men ook wel “houweel” en “(land)hak”, al betekent bij ons “houweel” iets anders, nl. een ‘pik’ of ‘piek’, een boogvormig (zwaar) metalen werktuig aan een (kortere en dikkere) steel om de grond met zware slagen los te kappen. Aan de ene kant van de metalen boog heb je een puntig uiteinde, aan de andere kant een plat uiteinde.

Een ‘hak’ kan ook het achterste deel van je schoeisel zijn, het deel onder de hiel … die zelf overigens soms ook ‘hak’ genoemd wordt in ons dialect. Je hebt schoenen met ‘hoeëg hakke’ (hoge hakken) en je hebt er met ‘platte hakke’ en de kenners zullen nog wel meer soorten ‘hakke’ kunnen opnoemen. ‘As ge ‘oeër hakke inne gro.nd zèt’ (als je je hakken in het zand zet), dan stel je je op als een geduchte stegenstander, letterlijk en figuurlijk. Denk hierbij even aan het volksvermaak of de volkssport “touwtrekken” waarbij je je ‘hakken inne gro.nd’ zet en je zelf naar achter leunt zodat je meer gewicht (lees: kracht) kunt uitoefenen bij het trekken en zodat je tegenstander(s) je ook niet zo snel naar voren kunnen trekken.

In de voorbeeldzin hierboven gaat het over iemand die ‘nie hak’ is in de betekenis van “niet dom”. Hoe komt men daarbij? Het gereedschap ‘hak’ wordt snel bot omdat je er voortdurend mee in de grond kapt en hakt. Je hoort in het dialect wel eens zeggen ‘zoe bot as ‘n hak’ waarmee men aangeeft dat iets erg “bot, onscherp, stomp” is. Het woord ‘bot’ kennen we ook als “onbeleefd, onvriendelijk, lomp, plomp” en ook als” dom” zoals in ‘botterik’ (lomperik, stommerik, met het achtervoegsel /-erik/ gevormd). In de zin ‘ze is nie hak’ heeft ‘hak’ eigenlijk de betekenis van “niet bot, niet onscherp, niet lomp en niet plomp” en als we dat positief formuleren dan komen we uit bij: “ze is scherp, spits, slim, intelligent!”

Ooit meen ik ook gehoord te hebben dat iemand ‘nie hakketuf’ was … met dezelfde betekenis als ‘nie hak …’ of heb ik mij dat verbeeld. Als jij het kent, laat het ons dan zeker weten!

Meer ‘hak’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Hak
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/hak
https://www.woorden.org/spreekwoord.php?woord=de+hakken+in+het+zand+zetten
https://etymologiebank.nl/trefwoord/bot5

Eerste publicatie in Blikveld nr. 46 van 18 november 2022.

Louis Dingenen

Haushaan

‘Ge moet o.ch nie moeie met aner minse hun haushaan!’ (Je moet je niet bemoeien met het huishouden van andere mensen!)

‘Haushaan’ heeft (o.m.) in het Peerder dialect verscheidene betekenissen. Als zelfstandig naamwoord verwijst “huishouden”, zoals in de voorbeeldzin hierboven, naar “gezin en wat daarmee te maken heeft”. Je bemoeit je niet met de manier waarop anderen hun gezin organiseren. Als je spreekt over ‘Hèè kwam aaf met z’n hieël haushaan’ dan bedoel je ook “gezin” als geheel: “Hij kwam op bezoek met zijn hele gezin!”

Hoe in een gezin het werk en de zaken geregeld worden, noemen we in ons dialect ook wel eens ‘het haushaan’. Vroeger hoorde je menig man zeggen: ‘Ich haan mich bezig met de baute, zij dieget haushaan!’. Daarmee bedoelde de man dan dat zijn vrouw de taken binnen in het huis op zich nam, meestal inclusief de opvoeding van de kinderen, en dat hij verantwoordelijk was voor de zaken buiten het huis, lees: de tuin, het onderhoud van de woning e.d.

‘Haushaan’ kan ook een werkwoord zijn: ‘Amai, hèè hèèt deu lielek hausgehaan: hèè hèèt al kepotgehaud!’ (Amai, die is daar vreselijk tekeergegaan: hij heeft alles kapotgeslagen!) “Tekeergaan, schade aanrichten” betekent ‘haushaan’ hier dus en we kennen die betekenis zowel in het dialect als in het AN. Meestal heeft ‘haushaan’ in deze context een negatieve bijbetekenis.

‘Haushaan’ in de zin ‘Met dèè jo.ng is gieën haus te haan!’ betekent dat er met die jongen “geen huis te houden valt”, “niets aan te vangen” is en dat er dus ook “niet mee samen te wonen is”. Wat de precieze reden van deze situatie is, wordt niet expliciet gezegd, maar impliciet komt het erop neer dat de jongen in kwestie onhandelbaar is. We kennen dat in het Peerder ook als ‘Deu is nie mee te hauze’, daar is niet mee te “huizen”, niet mee “samen te leven”.

Met enige creativiteit kun je ‘haushaan’ ook gebruiken in een zin als ‘Ge moet oeër jing aan ‘n haus haan inne plak van ze zoe mèr oppe streut te leute ketse!’ maar je hebt natuurlijk al lang door dat het hier over een ander ‘haushaan’ gaat, nl. “aan huis / thuis houden”: twee woorden en een andere klemtoon. (Je moet je kinderen thuis/aan huis houden in plaats van ze zomaar op straat te laten rondhangen!)

Meer ‘haushaan’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/huishouden
https://etymologiebank.nl/trefwoord/huishouden
https://etymologiebank.nl/trefwoord/huizen1

Eerste publicatie in Blikveld nr. 10 van 10 maart 2023.

Louis Dingenen

Hauzen

‘Widde gèè boe dèè kèrel ergens haust? ’t Is ’n rare en ich zeu ‘r in ieder geval nie mee ko.nne hauze!’ (Weet jij waar die kerel ergens woont? Het is een rare en ik zou er in ieder geval niet mee kunnen samenleven!)

‘Hauze’ is een werkwoord en in het AN kennen we “huizen” als tegenhanger, in de betekenis van “wonen”, maar er hangt een negatieve bijbetekenis aan het dialectwoord ‘hauzen’. ‘Ge zeut es moeten zien boe dèè deu haust!’ (je zou eens moeten zien waar die (daar) woont!) … en ‘hoe dèè deu haust!’ (hoe die daar woont!) …

De context waarin én de manier waarop deze zinnen uitgesproken worden (de non-verbale taal, de intonatie …) zorgen mee voor het minder fraaie beeld dat van de woonst opgeroepen wordt en ook van de manier waarop de betrokkene daarin woont.

Ge ko.nt zeggen wa ge wilt, mè ich moet met ‘m hauzen!’ wil zeggen dat je mag zeggen wat je wil, maar “ik moet met hem samenwonen/samenleven/huizen” … en dus ook “overeenkomen”. Niet altijd vanzelfsprekend … ‘Zeker nie as ge ziet hoe vèè deu moeten hauzen!’ (zeker niet als je ziet hoe wij daar moeten wonen!)

‘Hauzen’ is dus niet zomaar het meervoud van het zelfstandige naamwoord “huis”, want dat kennen wij in het Peerder dialect in verscheidene varianten, zoals ‘hauws’ of ‘hoews’ en het meervoud “huizen” kennen wij o.m. als ‘heis’ en ‘hauzer’.

Nog ‘hauzen’:

https://www.woorden.org/woord/huizen

Eerste publicatie in Blikveld nr. 12 van 25 maart 2022.

Louis Dingenen

Heem

‘Elleke vrijdig haan ve vergadering met de leiding vanne KLJ in ’t Jeugdheem op ’t Molhem’ (Elke vrijdag hadden we vergadering met de leiding van de KLJ in het Jeugdheem op ’t Molhem)

‘Jeugdheem’ betekent in o.m. het Peerder dialect “jeugdhuis” en ‘heem’ als zelfstandig woord is een oud-Nederlands woord voor “thuis, plaats van herkomst, woonplaats, verblijfplaats, geboortegrond” zo lezen we in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. In het Oud-Nederlands sprak men over “chaim” in de betekenis van woning, verblijfplaats, woonplaats. We herkennen het Duitse “Heim” (thuis) en “Heimat” (vaderland) en het Engelse “home” als woorden van dezelfde oorsprong.

Als alleenstaand woord wordt ‘heem’ niet frequent gebruikt, maar wel in samenstellingen en ook in plaatsnamen. Misschien zijn de samenstelling “heimwee” en “heemkunde” de meest bekende en herkenbare woorden waarin we ‘heem’ kunnen terugvinden. Heemkunde heette vroeger “volkskunde” en is bezig met de studie van en onderzoek naar de eigen omgeving. Daarbij kunnen allerlei invalshoeken gebruikt worden zoals de geschiedenis, de demografie, de topografie en … ook de taal en dat mondt dan bv. uit in de studie van de plaatselijke taal, het dialect! Hoewel de interesse in retro en vintage in de maatschappij groot is, toch hebben de heemkundige kringen het moeilijk om te overleven.

We vinden ‘heem’ ook terug in woorden als “inheems” (uit eigen land komend), “uitheems” (uit een ander land komend) en “ontheemd” (verjaagd/weggevoerd uit de eigen vertrouwde omgeving).

Als je “heimwee” hebt, verlang je sterk naar je (t)huis en je geboortegrond en bij uitbreiding ook naar iets dat er niet meer is en dat je erg mist, bv. heimwee naar vroeger, naar je jeugd enz … “Heimwee” is een leenvertaling uit het Duits, de taal waarin het begrip “Heimweh” op het einde van de 17de eeuw ontstaan is. Via Zwitserse huursoldaten die in “den vreemde” actief waren en hun thuis erg misten, is het begrip verder in Europa bekend geworden. Vandaag de dag is het begrip “nostalgie” meer in de mode.

Heem’ komt ook voor in de plaatsnaamkunde (toponymie) en in Peer is ‘Mollem’ of ‘Molhem’ daar een mooi voorbeeld van. “Mol” komt van “molen” (zie bv. ook ‘moller’(molenaar)) en ‘hem’ kennen we van ‘heem’. ‘Molhem’ kan dus betekenen: “molenhuis”, “plekje grond waarop een molen staat”, maar het zou ook “het huisje daar bij die molen” kunnen zijn … en, hé, dat klinkt bekend … niet? “Daar bij die molen, die mooie molen …” en zing gerust luidop verder …! Succes!

En oh ja, ‘heem’ kan ook “hemd” betekenen, maar daarvoor kan je in een ander dialectstukje terecht!

Meer ‘heem’:

https://www.encyclo.nl/begrip/heem; http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/heem1
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/14674
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/heem3
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/heimwee
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/heimwee

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 38 van 17 september 2021.

Louis Dingenen

Heem en lijfke

‘Ich doen strak m’n nauw heem aan, want ich moet er deftig autzien!’ (Ik trek straks mijn nieuw hemd aan, want ik moet er deftig uitzien!)

Zullen we het eerst proberen eens te worden over wat we in het Peerder dialect precies bedoelen met een ‘heem’? Een kledingstuk, ok, een “hemd” dus. Is het dan een ‘o.nnerheem’ dat je als man of vrouw over je blote bovenlijf draagt om je lichaam warm te houden en onder je andere kleren draagt? Meestal gebruiken we dan de verkleinvorm ‘o.nnerheemke’ of de afgekorte vorm ‘heemke’. Zo’n ‘heem’ kan korte of lange of  helemaal geen mouwen hebben zoals bij een “singlet” of een ‘marcelleke’. ‘We kennen ook nog de term ‘o.nnerlijfke’ voor dit kledingstuk en het is zeer aangeraden om hiervoor het verkleinwoord te gebruiken, want ‘o.nnerlijf’ is helemaal iets anders dan ‘o.nnerlijfke’! Toegegeven, de jeugd is niet meer zo geneigd om nog een ‘o.nnerheem’ of ‘o.nnerlijfke’ te dragen en kent vermoedelijk het onderscheid tussen ‘o.nnerheem’ en ‘bovenheem’ niet meer. De varianten van ‘heem’ variëren van ‘him’,‘hum’ en ‘humme’ tot ‘hummes’, hummet’, ‘himme’, ‘himmit’, ‘himmes’ en waarschijnlijk nog wel enkele varianten. Een ‘lijfke’ heet in Peerder dialect ook wel ‘liejfke’ en ‘lufke’ en ook ‘camesole’, ‘camisole’ of ‘kamizool’, een mouwloos onderhemdje voor vrouwen.

Tot zover het ‘o.nnerheem’. Heb je het bij ‘heem’ over een ‘everheem’ (voor de mannen) of een ‘bloes’ (voor de vrouwen), dan spreken we over een katoenen of zijden kledingstuk dat over het ‘o.nnerheem’ gedragen wordt als onderdeel van je bovenkledij. Je kan als man over je hemd bv. nog een ‘gilet’, een trui of een jas dragen en om de hals van je hemd kan je bv. een das of strikje dragen. Als je zo’n ‘heem’ aantrekt en de ‘heemslip(pe)’ in je broek steekt, dan kan het hemd rond je lichaam spannen en dat kan voor ongemak zorgen. ‘Doet oeër heem tegoei, oeër slip hingt aut!’ en die slip heeft niets met je onderbroek te maken! Een tip is dat je dan een beetje ‘heemt’ of ‘bloest’ wat betekent dat je bv. door je uit te rekken, ervoor zorgt dat je hemd rond je middel een beetje losser komt te zitten zodat het hemd losjes op de broekrand zit. Als iemand je vraagt wat je daar staat te ‘heemslippen’, dan gaat het heus niet over je hemd, maar wel over je gedrag en je houding die aangeeft dat je staat te treuzelen, te talmen, te twijfelen …

Er bestaan allerlei uitdrukkingen en zegswijzen met het woord ‘heem’. Zo kun je iemand belachelijk of te schande maken door hem ‘in z’n heem te zètten’ en dan staat hij ‘in z’n heem’. Als je iemand ‘z’n heem van ze lijf’ vraagt, dan wil je zowat alles van die persoon te weten komen. Ken je de uitdrukking “het hemd is (of zit) nader dan de rok”? Ze betekent dat je eerder iets voor jezelf en je familie doet dan voor anderen. Ik vermoed dat wij die niet in ons dialect kennen. Wij kennen rok als kledingstuk voor vrouwen dat de benedenhelft van het lichaam bedekt, maar in deze uitdrukking staat “rok” voor de oudere betekenis van “jas”. Wij kennen in het AN overigens de uitdrukking “Eerst oompje en dan oompjes kinderen” die ongeveer hetzelfde betekent, maar ik betwijfel ook of we die in het Peerder gebruiken.

‘Heem’ betekent overigens ook “woonplaats” zoals in “heemkunde” … maar dat is een verhaal apart!

Meer ‘heem en lijfke’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/hemd
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/onderlijfke
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/hemd

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 37 van 10 september 2021.

Louis Dingenen

Hèèrd

‘Wa ligde gèè zoe laat nog in ’nen hèèrd? Ge moest al lang in oeëre nèst ligge?’ (Waarom ben je nog zo laat op? Je moest al lang in je bed liggen!)

‘Hèèrd’ is Peerder dialect voor “haard”, de stookplaats in huis zoals in “open haard” en bij uitbreiding ook voor “bodem”, “vloer” en zelfs voor “het huis, de thuis en het gezin”. Letterlijk betekent ‘hèèrd’ dus ook “vloer” en die bestond vroeger uit gestampte aarde, daarna werden dat stenen vloeren en dan kwamen de vloertegels (“plaveien”) en het marmer, al zijn ook de houten vloer en de parketvloer altijd in trek gebleven!

‘Oppe ’n hèèrd’ en ‘in ’nen hèèrd’ betekenen “in huis” of “op de vloer” zijn, in tegenstelling tot “niet (meer) op de vloer” en dus aan het slapen of afwezig zijn. Als je tegen iemand zegt dat hij niet meer ‘ever d(n hèèrd maaëg kome’ dan bedoel je dat hij niet meer welkom is in jouw huis: ‘Van mijnen hèèrd aaf!’. En je mag ook zomaar niet iedereen ‘ever den hèèrd brèngen’ in die zin dat je niet om het even wie mee naar (t)huis mag brengen, want je weet niet ‘wie ge dan ever d’n hèèrd krijgt’ (over de vloer krijgt).

‘Hèèrd’ is ook dialect voor “haard” als haard, bron, middelpunt van … bv. een besmetting. In het Duits zegt men “Herd” en de verwantschap met ‘hèèrt/haard’ ligt voor de hand.

‘Hèèrd’ komt van het Middelnederlandse woord “hert”, stookplaats, dat ook voorkwam in de samenstelling “eertstede”, wat “thuis, domicilie” betekende en later “haardstede” geworden is. De stookplaats in een huis lag vroeger, op vastgestampte bodem, centraal in de woonruimte en was het middelpunt van de huiselijke activiteit, lezen we in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. De uitdrukking “eigen haard is goud waard” wijst op het belang dat gehecht werd, en nog wordt, aan een eigen woonst als onderdeel van de “vrijheid” en “onafhankelijkheid” die men heeft.

In 1798 vochten de boeren in de Boerenkrijg “voor outer en heerd” waarbij “outer” stond voor “altaar, geloof, Kerk” en “heerd” voor “haard, familie, gezin”, symbolen van de belangrijkste levenswaarden van de boeren. Als herdenking aan die Boerenkrijg schreef de Kempense dichter Jozef Simons tussen WO I en WO II het gedicht “Voor outer en heerd” en Perenaar Armand Preud’homme heeft het getoonzet. De leuze “Voor outer en heerd” werd door de Vlaamse Beweging “omarmd” (of gekaapt) en het lied van Simons en Preud’homme werd in WO II door de Sturmbrigade Langemarck van de Waffen-SS als strijdhymne gezongen. Het ging om Vlaamse vrijwilligers die als Oostfronters met nazi-Duitsland meevochten en het lied heeft daardoor een erg negatieve reputatie gehad, zo lees je in Wikipedia.

“De vrouw (de moeder) aan de haard” is lang het adagio geweest in het doorsnee brave katholieke Vlaamse gezin waarbij de vader (uit) ging werken en “moeder thuis als “huisvrouw” aan de haard” bleef om voor het gezin, het eten en het huis te zorgen. “Bij de haard” was van 1949 tot 1987 het populaire tijdschrift van eerst de Boerinnenbond (1911-1971) en daarna de KVLV. In 1987 veranderde het tijdschrift van naam in “Eigen Aard” en sinds 2005 heet het “Vrouwen met Vaart”, uitgegeven door de katholieke Vlaamse vrouwenorganisatie Ferm. 

Nog ‘hèèrd’:

http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/haard10
https://nl.wikipedia.org/wiki/Jozef_Simons
https://nl.wikipedia.org/wiki/Voor_outer_en_heerd
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ferm

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 27 van 2 juli 2021.

Louis Dingenen

Helpe

‘Ko.mt es helpe!’ zegt de ene. ‘Helpe? Dè’s veer oer bro.k op te haan!’ zegt de ander. Echt gebeurd! (“Kom eens helpen!” zegt de ene. “Helpen? Dat is om je broek op te houden!” zegt de ander.

Je moet al wat jaren op je leeftijdsteller hebben staan om ooit over ‘helpe’ gehoord te hebben. Neen, het gaat niet over de “helpe” in de juridische context van “zo helpe mij God”. ‘Helpe’ is (o.m.) dialect in een groot deel van Peer voor “bretel(len)”, een (meestal elastieken) draagband die over de schouders loopt en ervoor zorgt dat je broek niet afzakt. De ‘bro.kseriem’ (broekriem) is nooit uit de mode geweest, maar de ‘helpe’ hebben een tijd lang weinig dragers gekend, terwijl ze in de vorige eeuw heel erg “in” waren, meestal uit noodzaak, overigens! ‘Bretelle’ of ‘bretels’ gebruiken we ook in ons dialect en meestal in het meervoud, net als ‘helpe’ en het verkleinwoord is ‘helpkes’, bretellen voor de kinderen.

De bretellen van de kinderen werden nogal eens met ‘knippers’ (klemmen) over de broekrand vastgeklikt. Die van de volwassenen werden meestal met knopen (aan de buitenkant van de broek) vastgemaakt met behulp van twee lederen riempjes met knoopsgaten aan de uiteinden van de bretellen. De lengte van de ‘helpe’ kun je aanpassen door “stellers”, dat zijn klemmen om de bretellen uit te laten of in te korten. Waar de term ‘helpe’ vandaan komt en of je het woord ook in het enkelvoud kan gebruiken, is niet echt duidelijk. Om je broek “op te helpen houden” lijkt een voor de hand liggende uitleg voor de herkomst van het woord.

Het woord “bretel(len)” komt van het Franse woord “bretelles” (broekdraagband) en in het Duits bestaat er geen twijfel over de bedoeling van het woord: “Hosenträger” (broekdrager).

Wist je dat er ook “overhemdbretellen” bestaan? Klemmetjes over de onderrand van het hemd trekken het hemd dan strak naar beneden en zijn met elastieken linten verbonden aan een riem rond de dijen … ja, je komt wat tegen bij je zoektocht naar informatie over woorden. En zo kwamen wij natuurlijk ook uit bij de ‘litskes’ van de bh … en bij de klassieke ‘sjartel’, ‘zjertel’ of ‘zjartel’,  de “jarretel” zoals in Van Dale staat, een elastiek met klemmetje om de kous op te houden. Je vindt ‘sjartelle’ in de brave (bedekte) uitvoering en in de gewaagde (iets minder bedekte) uitvoering!

De herkomst van het woord vinden we in het Frans, o.m. in het woord “jarretière” dat “kousenband” betekent … Hallo! De link met de Bende van de Kousenband is snel gelegd en dat leidt ons naar de Vlaamse Volksverhalenbank waar je het verhaal van de roversbende met een zwarte kousenband rond het (linker)been of de (rechter)arm kan lezen.

In het Verenigd Koninkrijk bestaat vandaag de dag nog de “Orde van de Kousenband” (The Most Noble Order of the Garter) en dat is de hoogste ridderorde in de UK en een van de oudste Europese ridderorden, zo lezen we in Wikipedia. De orde staat ook open voor buitenlandse “ridders” en in 2019 is de Nederlandse koning Willem-Alexander tot de Orde van de Kousenband toegelaten. De Belgische koningen Leopold I, II en III, Koning Albert I en Koning Boudewijn zijn ook lid van de Orde van de Kousenband geweest. Of hoe je via ‘helpe’ tot in de hoogste internationale kringen kunt komen!

Meer ‘helpe’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/helpe
https://etymologiebank.nl/trefwoord/bretel
https://www.e-wld.nl/lemma/search/?search=bretel
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=bretels
https://www.bretels.nl/hoe-draag-je-bretels
https://etymologiebank.nl/trefwoord/jarretelle
https://www.volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Locaties.php?Locatie=Bende%20van%20de%20Kousenband
https://nl.wikipedia.org/wiki/Orde_van_de_Kousenband

Eerste publicatie in Blikveld nr. 48 van 9 december 2022.

Louis Dingenen

We ontvingen een leuke reactie op het stukje over ‘helpen’. Tot meerdere eer en glorie van het Brogels nemen we het op.

‘Ich weit nog good, det ich es jingske (ierst) mien helpen al aan hoaw en toon mien himme aan die: dè krèg ich toon nimie: in min boks. Doa stond ich toon schoe:n te hoawe. Mien zèsters lachde mich veerkentig oe:t!’ (Ik weet nog goed dat ik als jongetje (eerst) mijn bretellen al aan had en toen mijn hemd aandeed: dat kreeg ik toen niet meer in mijn broek. Daar stond ik mooi (te houden). Mijn zussen lachten mij vierkant uit!)

Hennig

‘’t Is hennig zegge dat dit mesjien hennig is om te wèrreke, mè ’t giet nie en ich bin het hennig mieg!” (Het is makkelijk zeggen dat deze machine handig is om mee te werken, maar ze gaat niet en ik ben het erg beu!)

‘Hennig’ is een veel gebruikt dialectwoord, ook in het Peerder dialect, en het heeft minstens een viertal verschillende betekenissen die in de context duidelijk worden.  Als jij er meer kent, laat het ons dan zeker weten!

In het AN herkennen we het woord “hand” in “handig” dat je dan niet letterlijk moet interpreteren als “met de hand”. Handig drukt uit dat iets gemakkelijk, comfortabel of geschikt is “om te hanteren”, bv. een mes is handig om iets te snijden: ‘e mes is hennig om iets te snije’ zeggen wij dan. In de voorbeeldzin staat dat ‘het hennig zegge is …’ en je kan dat begrijpen als ‘gemakkelijk, eenvoudig’ … en dus ook “handig”, het komt je goed van pas!

Als je bedreven of vaardig bent in het hanteren van een mes, bv. als slager, dan zeggen wij ook dat je “handig of behendig bent met een mes” … in het dialect dat ‘ge hennig zijt met e mes’. We kennen allemaal wel een “handige harry”, iemand die buitengewoon goed is met zijn handen en erg bedreven is in allerlei klusjes en reparaties. Soms duikt daarbij ook de bijbetekenis van “slim” en zelfs “gewiekst” op. Denk hierbij bv. aan uitspraken als ‘dè is mich enen hennige, dèè … groeët aafgève, mè as ’t er opaan kimt, dan is ‘r foetsie!’ (Dat is me een mooiprater, die … grote woorden, maar als het er op aan komt, dan is hij weg!).

In het Engels kennen we “handy” in de betekenis van handig met …, maar ook in de betekenis van handig om te … Het (gebruiksvoorwerp) “past in de hand, is draagbaar …” zoals in “handycam”, een kleine draagbare videocamera! In het Duits bestaat “Handy” ook … maar het betekent “gsm, mobiele telefoon, smartphone”. Het Duitse woord “Handy” klinkt en lijkt Engels, maar het heeft er geen direct verband mee.

We gebruiken ‘hennig’ ook in betekenissen die we in het AN niet kennen. Als je zegt dat je ‘hennig mieg’ bent, dan betekent ‘hennig’ nogal, erg … en is het een graadaanduiding zoals in: ‘hennig hel’(nogal hard of luid), ‘hennig groeët’ (nogal groot), ‘hè haa het hennig zitte’ (hij had het nogal erg zitten), ‘hennig kaad’(nogal koud), enz …

Daarnaast betekent ‘hennig’ ook “mooi, knap” zoals in de zin ‘het is een hennig wicht’ wat oorspronkelijk betekende “vinnig en levendig”, maar met de tijd geëvolueerd is tot een “mooi” meisje … en een ‘hennig menneke’ kan natuurlijk ook.

Als je nog ‘hennig veel’ wil lezen over ‘hennig’, consulteer dan zeker het lemma “hennig” in het ‘hennig dik’ “Groot Woordenboek van het dialect van Meeuwen” van Jean Bosmans en “handig” in het “Thematisch Woordenboek van het Eksels Dialect” van Clement Agten. Je gaat er ‘hènnig’ veel plezier aan beleven!

Meer ‘hennig’:

https://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/handig
https://synoniemen.net/index.php?zoekterm=handig
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/hennig

Clement Agten, “Thematisch Woordenboek van het Eksels Dialect”, 2012;
Jean Bosmans, “Groot Woorden boek van he dialect van Meeuwen”, 2019, p 663

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 33 van 13 augustus 2021.

Louis Dingenen