Bazaar

‘Wilde ’n oeëre bazaar in oeër kamer es opreime, menneke, … ’t is deu zjust een rommelmèèrret!’ (Wil je je spullen in je kamer eens opruimen, jongen … het is er net een rommelmarkt!)

‘Bazaar’, met variant ‘bezaar’ (met een doffe /e/), is o.m. in het Peerder dialect een verzamelwoord voor allerlei betekenissen. In de voorbeeldzin betekent het “spullen, eigendommen, boeltje …” en het heeft een erg negatieve bijklank, want (de) anderen zijn niet gediend met je ‘bazaar’! Soms kan het zo erg zijn dat die bijbetekenis zelfs hoofdbetekenis wordt zoals in ‘Dè haus waas iene groeëte bazaar!’ (Hun huis was één grote warboel!)

Mogelijke synoniemen in ons dialect zijn ‘santeboetiek’ en ‘nest’: ‘Pakd oeëre nest bien en trapt ‘t aaf!’ (Neem je spullen bijeen en stap op!) De gevoelswaarde van ‘nest’ is nog iets negatiever dan die van ‘bazaar’ en ‘santeboetiek’. Je hoort ook wel eens dat iemand bv. zijn plan moet trekken met zijn ‘bazaar’ en daarmee kan je alle kanten uit: je werk, je opdrachten, je projecten … kortom, alles waarmee je bezig bent of wat je hebt … en waartoe de ander zich niet echt meer aangetrokken voelt. ‘Zèrreg mèr dat ge oeëre bazaar zelf gelieërd krijgt, ich help o.ch nie mieë!’ (Zorg maar dat je je les zelf leert, ik help je niet meer!)

Van Dale geeft drie betekenissen voor “bazar”: overdekte marktplaats, warenhuis en fancy fair. “Overdekte marktplaats” is de oorspronkelijke betekenis van “bazar” dat uit het Perzisch komt en in de 18de eeuw in Europa verspreid geraakte toen het Perzische verhalenboek “Duizend-en-één-nacht” in West-Europese talen vertaald werd, zo lezen we in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. “Pazar” is het Turkse woord voor “markt” en overdekte markten zijn erg bekend in de Oosterse landen. In de Arabische wereld heet een markt “souk” of “soug”, en ze verschillen van de “bazar” omdat de “souks” vooral in open lucht georganiseerd worden.

De betekenis “fancy fair” is aan het Engels ontleend en betekent “liefdadigheidsmarkt”, bij ons beter bekend in de vorm van “Vlaamse kermis”, een feest met allerlei activiteiten dat ten voordele van een goed doel georganiseerd wordt … een school, een instelling, een persoon in nood … Zeker in ons dialect kennen we ‘bazaar’ niet in die betekenis!

Wel gebruiken we ‘bazaar’ om een “grote winkel” aan te duiden, al begint de term wat verouderd aan te doen. De bekendste van alle ‘bazaars’, zeker bij de mensen met wat meer levenservaring, is natuurlijk de GB, de Grand Bazar, een Belgische “supermarkt(keten)” met zelfbediening, ontstaan in 1958 en sinds 2000 eigendom van de Franse keten Carrefour. Je vond ze in zowat alle steden en vandaag vind je ze vooral aan de rand van de steden.

Misschien nog dit: verwar “bazar” niet met “Bozar”, het kunstencentrum in het midden van Brussel dat tot 2002 bekend was als het “Paleis voor Schone Kunsten” en in januari 2021 bijna afgebrand is. De nieuwe naam “Bozar” is geïnspireerd door de uitspraak van de Franse benaming “Palais des Beaux-Arts”.

Meer ‘bazaar’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/bazar
https://nl.wikipedia.org/wiki/Bazaar_(markt)
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/bazaar
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/bazaar

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 32 van 6 augustus 2021.

Louis Dingenen

Bèèn

‘Vrigger bède de minse veel mieër as nau en ze gingen ooch nog op bèvert!(Vroeger baden de mensen veel meer dan nu en ze gingen ook nog op bedevaart!)

‘Bèèn’ betekent (o.m.) in het Peerder dialect “bidden” en we kennen nogal wat samenstellingen met het werkwoord ‘bèèn’. In een processie of bij het bidden van het rozenhoedje was er iemand die “moest voorbidden” (‘iemed dèè moes veerbèèn’) en die bv. de eerste helft van het Weesgegroet bad. De anderen “baden na” (‘bèède neu’) en zegden het tweede deel. Als je wat treuzelde, hoorde je dat je moest ‘doorbèèn’ (doorbidden, voortmaken met bidden) en je moest zeker ‘meebèèn’ (meebidden).

Op ‘bèverte’ (bedevaarten), meestal om een gunst (van een heilige) te bekomen, werd heel veel gebeden. In het woord ‘bèvert’ herken je in het eerste deel de ‘bè’ van ‘bèèn’. Bekende bedevaartoorden waren (en zijn) Scherpenheuvel, Banneux, ‘Loerd’ (Lourdes) en dichterbij is Koersel met zijn ‘Kepelleke’ erg bekend. ‘’t Heilig Paterke’ in Hasselt heeft ook veel bedevaarders uit Peer mogen verwelkomen en dan hebben we het nog niet over de plaatselijke kapelletjes in Peer, in grotvorm of gemetseld, hoog in de gevel of in het struikgewas. Iemand van ’t Lin heeft een boek geschreven over de “Kapelletjes van Linde”! En in 2022 zijn de ‘Grotfieësten’ op ’t Lin gevierd. Paste overigens mooi in het Mariajaar in Peer!

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 28 van 15 juli 2022.

Louis Dingenen

Beken

‘Bij ’t minste begint er te beeke, hèè kan nerges tege! Hèè beekde zich bekan een oeëg aut!’ (Bij het minste begint hij te wenen, hij kan nergens tegen! Hij weende zich bijna een oog uit!)

Beeke’ (met de klemtoon op de eerste /e/ en daarom hier /ee/ geschreven) is (o.m.) Peerder dialect voor “wenen, huilen” en we kennen het woord in verscheidene varianten waarvan ‘bieke’, ‘beuke’ en ‘buuke’ bij ons de bekendste zijn. ‘Janke’ en ‘blète’ kennen wij ook, maar ‘beke’ is echt wel tot onze streek beperkt, zo blijkt.

Iemand die veel en snel … en zogezegd “om niets” weent, noemen wij erg onbeleefd en een beetje minachtend wel eens een ‘beekmaul’, een ‘beekbakkes’ of, iets neutraler, ‘’ne beker’.  In lijn daarmee kennen we ook ‘jankers’ en ‘blèters’ …beide woorden met een iets andere gevoelsinhoud en we houden hierbij ook geen rekening met de mogelijke andere betekenis(sen) van ‘janke’ (zoals bv. een wolf) en ‘blète’ (zoals bv. een schaap).

Wanneer een kind verdriet heeft omdat bv. de poes gestorven is en het dus een soort mini-rouwproces doormaakt, dan zit het wel eens ergens afgezonderd te ‘grinse’. Daarmee bedoelt de Peerder dialectspreker dan: stilletjes klaaglijk wenen. “Maar kinderen “wenen” blijkbaar niet, zo meldt iemand die beroepshalve heel veel met kinderen omgaat en ons graag die nuances aanreikt. Kinderen ‘janke’ eigenlijk. En als ze dan publiekelijk en luidop ‘janke’, dan zijn ze aan ’t ‘beke’. Een kind dat frequent ‘beekt’ noemen we ook wel ‘beekbakkes’ en het komt nogal eens voor dat ‘beekbakkesse’ ook ‘groeëtbakkesse’ zijn als iets niet naar hun zin is. Uitkijken dus!”

Toch ook even waarschuwen om de klemtoon bij het lezen altijd op de juiste plaats te leggen: wanneer je leest dat ‘bekende’ artiesten een show voor het goede doel zullen geven, besef dan dat de klemtoon op de tweede /e/ ligt …

Nog een uitsmijtertje: bij de verkiezing van het mooiste dialectwoord van Vlaanderen in 2017 stond het Oost-Vlaamse ‘tsiepmuile’, een huilebalk, op de 7de plaats. ‘ ’t Is om te janke, mè deu waas gien ieë Limburgs dialectwoord bij de ieërste tien!’ (Het is om te janken, maar er was een enkel Limburgs dialectwoord bij de eerste tien!)

Meer ‘beken’:

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=wenen
https://etymologiebank.nl/trefwoord/janken
De dialectparels van 2017: https://www.standaard.be/cnt/dmf20171027_03156090

Eerste publicatie in Blikveld nr. 9 van 3 maart 2023.

Louis Dingenen

Belimmelen

‘Wa hadde o.ch nau wieër in oeër haan leute dauwe … jingske, jingske, toch … ge had o.ch wieër leute belimmele!’ (Wat heb je je nu weer in je handen laten duwen … jongen, jongen, toch … je hebt je weer laten bedotten!)

Echt gebeurd: als kind werden we naar de kruidenierswinkel gestuurd en we kregen een winkelbriefje mee, zo ging dat toen. Impulsaankopen? Vergeet het maar! Er stond ook ‘kèès’ op mijn briefje, ‘gesneeë kèès’, 300 gram, de gebruikelijke portie. Toen ik weer thuis kwam met de ‘vlies vol waar’ begon moeder ‘aut te taste’ zoals dat heet(te) en toen ze de kaas zag, schrok ze. ‘Wa hemme ze o.ch nau wieër in oeër haan gedauwd … menneke toch … ge had o.ch leute belimmele!’ Wat had ik fout gedaan? En toen legde moeder uit dat de winkelier mij eigenlijk iets aangesmeerd had ‘wat ‘r nie zeu gedèère hemme as ich er zelf bij geweest waas,’ zei moeder (wat hij niet gedurfd zou hebben als ik er zelf bij geweest was). Wat was er gebeurd? De winkelier had het laatste stuk van de kaas helemaal opgesneden en meegegeven … waardoor er bijna meer kaaskorst dan kaas in het pakje zat! ‘Een echte schaaën!’ zei moeder nog en ‘Tat er wocht!’ (Een echte schande! Dat hij wacht!)

Op dat ogenblik besef je het als kind niet, maar de winkelier had mij eigenlijk liggen gehad, zo bedacht ik zovele jaren later, want dit voorval is mij altijd bijgebleven! Hij had mij bedot, bedrogen, in de/het zak gezet, hij had mij iets aangesmeerd … Al die betekenissen zitten in de Peerder uitdrukking ‘zich leuten belimmele’ die we nog maar zelden meer tegenkomen en dan nog vooral als ‘belummele’. Het aspect “zich laten ompraten of zich iets laten aanpraten” vind je ook terug in ‘belimmele’: ‘Mè, ge gingt toch nie meedoen! Hadde o.ch wieër leute belimmele?’ (Maar, je ging toch niet meedoen! Heb je je weer laten ompraten?)

Het zelfstandig naamwoord ‘limmel’ / ‘lummel’ komt meer voor en heeft de negatieve (bij)betekenis van onnozelaar, sukkel, lomperik. Eigenlijk is het een redelijk zacht scheldwoord. We gebruiken het ook in een zin als: ‘Het scho.lt mèr ‘ne mauzelimmel / hanelimmel!’ waarbij ‘limmel’ staat voor penis(je) van een muis/haan … en de betekenis is duidelijk: het scheelde maar een heel klein beetje! Je kan ook iemand uitschelden voor ‘limmel’, zoals in ‘Ge zijt ‘nen onniezele limmel!’en dan is het duidelijk dat je die persoon echt niet “moet”!

‘Limmele’/ ‘lummele’ kennen we ook in een zin als ‘Hèè stond deu wa te limmele oppe streut, mè hèè stoek giene poeët aut!’ (Hij stond daar wat te lanterfanten op straat, maar hij stak geen hand uit!). ‘Limmele’ betekent hier “rondhangen zonder specifiek doel, lanterfanten, luierend je tijd verdoen …” Ook niet bepaald positief dus!

Het woord zou uit het Duitse komen, lees je in het Limburgs Etymologisch Woordenboek, maar elders lees je dat het begrip uit het kaartspel komt: de “lummel” is de persoon die tijdelijk niet meespeelt, die geen partner heeft. Tja, wat doe je dan … wat ‘limmele’, zeker …

Meer ‘gelimmel’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/lummel; https://etymologiebank.nl/trefwoord/lummelen
https://www.ensie.nl/betekenis/lummel; https://nl.wiktionary.org/wiki/lummel

Eerste publicatie in Blikveld nr. 47 van 17 november 2023.

Louis Dingenen

Beren en geberen

‘Widde gèè wat ‘r met dè geld gebeerd is? Ze haan veel gebeerd, mè ’t geld is eweg, zoemèr, inins!’ (Weet jij wat er met het geld gebeurd is? Ze hadden veel binnengekregen, maar ’t geld is weg, zomaar, ineens!)

Gebeerd’ kan het voltooide deelwoord zijn van het werkwoord dat we in het Peerder dialect kennen als ‘geberen’ … “gebeuren” in het AN. ‘Wa isser gebeerd?’ of ‘Wasser gebeerd?’ betekent: “Wat is er gebeurd?” De ronde /eu/-klank kennen wij in ons dialect niet en wij “ontronden” die in dit geval tot een /ee/. Als de tv-quiz “De Slimste Mens” in het Peerder dialect uitgezonden zou worden, zou de presentator bij het beslissende antwoord zeggen: ‘’t Is gebeerd!’

Daarnaast kennen we ‘gebeerd’ ook als voltooid deelwoord van ons dialectwoord ‘beren’ , een werkwoord dat in het AN “beuren” als tegenhanger heeft: innen, verdienen, geld in ontvangst nemen van iets dat verkocht is, heffen van renten enz. Iemand heeft iets verkocht en wij zijn benieuwd naar de opbrengst. Wij vragen: ‘Wa hèèt er gebeerd?’ (Hoeveel heeft hij ervoor gekregen?) Je kan ook benieuwd zijn naar het loon van iemand en dan vraag je: ‘Wa beert dèè per meund?’ (Hoeveel verdient die per maand?)

Opberen’ kennen wij ook in de zin van “opbeuren, iemand vrolijk maken” en ook ‘verberen’ in de betekenis van “verbeuren, (als straf) verliezen”.

“Ontberen” is AN en betekent “(moeten) missen, niet hebben”, maar kennen wij dat ook zo in het Peerder dialect? Als jij het weet, laat het ons dan ook weten, ok!

Blijkbaar zou er ook een verband zijn tussen ‘beren’ en het werkwoord ‘boeren’ dat wij kennen in een zin als ‘hèè hèèt goed geboerd’. In het AN gebruiken we ook “boeren” in deze zin en betekent “boeren” ten deel vallen, toekomen … en bij uitbreiding: “het goed doen”. Dat we meteen aan landbouwers denken bij “goed boeren” is normaal, maar blijkbaar is dat toch een volks etymologisch verschijnsel: we verklaren de herkomst van een woord door een redelijk voor de hand liggende uitleg … ‘Kan geberen, hè, ve zijn ooch mèr minsen, nie?

Nog meer ‘beren’?

https://etymologiebank.nl/trefwoord/beuren
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/beuren
https://etymologiebank.nl/trefwoord/opbeuren
https://etymologiebank.nl/trefwoord/verbeuren
https://etymologiebank.nl/trefwoord/ontberen

Eerste publicatie in Blikveld nr. 27 van 7 juli 2023.

Louis Dingenen

We ontvingen deze aanvulling bij ‘beren en geberen’.

Een medewerker van de dialectrubriek laat weten: “In Peer gebruiken wij het woord ‘beren’ ook als de boer zijn mest op de akker uitrijdt: ‘Hèè hèèt wier gebeerd!’, zeggen we dan. De lepel om de beerput leeg te maken noemde men vroeger ‘de beerschepper’ wat we als jongeren in ons “vroeg-Frans” vertaalden als “Lourscreateur”!

En nog een aanvulling:

In plaats van “beerschepper” werd  ook:  “heiskeslepel” gebruikt. In ‘t oud Servietenklooster (aan de kerk) heb ik er vroeger ene gevonden die was gemaakt met een lange stok en een Duitse helm, en die helm was goed bewaard.

Besnieten

De rèkening inne kaffee klopde wieër nie en wie hèèt dè wier ko.nne besniete? Ich moeget hei altijd besniete … dè’s nie ieërlek! (De rekening in het café klopte weer niet en wie is daarvoor kunnen opdraaien? Ik moet het hier altijd ontgelden … dat is niet eerlijk!)

Besniete’ is het tegenovergestelde van “genieten” en betekent dat je moet opdraaien voor iemand anders of iets anders, dat je het moet ontgelden, dat je voor iets moet boeten … waarvan je vindt dat het niet jouw verantwoordelijkheid is. Er zit een wrang gevoelen in ‘besniete’. Een mooie zegswijze, (o.m.) in Peer luidt: “Wat de kop vergeet, moeten de benen besnieten!” wat betekent dat je zelf moet opdraaien voor wat je vergeet.

Nog ‘besnieten’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/besnieten

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 22 van 3 juni 2022.

Louis Dingenen

Boerenrekenraadseltje

Een echt ‘aad boererèèdselke’ (boerenraadseltje) of misschien liever: een telspelletje, speciaal voor de kinderen, om hun kennis van ‘rèkene’ te testen.

‘Ich bin benaut: wie wit dit?’ (Ik ben benieuwd: wie weet/kent dit?) ‘Hieël goed oplètten, hè!’ gaven de ouders vooraf nog als goede raad mee. Ik herinner me dat wij zenuwachtig werden van de spanning … en dan, meestal zo plechtig mogelijk, kwam de vraag, heel traag uitgesproken.

‘Hoeveel isset? E hallef kallef hallef, e hallef kallef hieël en nog e vieërde dieël?’ (Een half kalf half, een half kalf heel en nog een vierde deel?) Wie goed (mee)telt komt uit bij één ‘hieël’ (volledig) kalf!

Eerste publicatie Blikveld nr. 3 van 20 januari 2023.

Louis Dingenen

Brieëken

Kiekt ‘em deu toch wieër es brieëke … het kan nie zweur en lestig genoeg zijn … hèè meekt z’n èège nog kepot!’ (Kijk hem daar toch weer eens zwoegen … het kan niet zwaar en moeilijk genoeg zijn … hij maakt zich nog kapot!)

‘Brieëke’ betekent in het Peerder “heel hard werken, labeuren, zwoegen, zich afbeulen …” en heeft veel te maken met “breken” (‘brèken) in de zin van “kapotmaken”. Wie constant aan het ‘brieëke’ is, maakt uiteindelijk zichzelf kapot: ‘Hèè brieëkt zich kepot!’. De verwantschap met “breuk” ligt voor de hand: beenbreuk, armbreuk … rug gebroken … liesbreuk …kortom, wat je allemaal kan oplopen als je blijft ‘brieëke (of ‘bruke’ zoals ook in Peer gezegd wordt).

Er is overigens nog een ander ‘brieëke’ in Peer, nl. het verkleinwoord van “brood”, een “broodje”. ‘Brengt strak mèr e klèè brieëke mee … aners hadde mèrrege gieën ète!’ (Breng straks maar een broodje mee, anders heb je morgen geen eten!) Het gaat hier wel degelijk om een “klein brood” en niet om een belegd “broodje” dat je bv. in een snackbar kan kopen. Smakelijk!

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 20 van 20 mei 2022.

Louis Dingenen

Brokhin

‘Ge moet z’s bezig zien: zjist een brokhin hoe ze hèèr jing rond hèr hilt!’ (Je moet ze eens bezig zien: net een broedkip zoals ze haar kinderen rond zich houdt!)

Een broedende kip en een kip met kuikens noemt men in het AN een kloek of broedkip. Onder meer in het Peerder dialect heet zo’n kip een ‘brokhin’ en soms hoor je ook wel ‘klokhin’ of ‘kloek’.

Figuurlijk bedoelt men, zoals in de voorbeeldzin, met een ‘brokhin’ een overbezorgde moeder, een moeder die haar kinderen overbeschermt en niet kan lossen.

‘Brokhin’ wordt ook wel eens als scheldwoord gebruikt.

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/klokhen

Nog ‘brokhin’:

Eerste publicatie in Blikveld nr. 45 van 10 november 2023.

Louis Dingenen

Deem

Een kau hèèt vieër demen aan hèren eier! (Een koe heeft vier tepels aan haar uier!)

“Kijk, die koe heeft vier piemels!” riep ons kleinzoontje bij de wandeling langs een wei. Toen wij bijgekomen waren van het lachen, legden wij hem uit dat een koe geen piemel(s) heeft, maar wel ‘enen eier met vier deme’ zoals ze dat in het Peerder dialect zeggen.

In het AN noemen we dat “een uier met vier tepels of spenen,” zei oma. ‘En de klèèn kèlfkes ko.nne deu aan drinken asse dorst hemme,’ legde boerenzoon opa nog verder uit. ‘En as ge aan die deme trèkt, dan kimt deu mèlk aut! En zoe mèlkde de boere de kei … alè, vrigger toch!’ En oma vertaalde: “De kleine kalfjes kunnen daaraan drinken als ze dorst hebben! En als je aan die tepels trekt, dan komt daar melk uit! En zo melkten de boeren de koeien … nu ja, vroeger toch!”

“Sip, sap, sip, sap …” vroeg de kleinzoon. ‘Hieël zjust, mènneke,’ zei opa, ‘mè tegewoordig hemme ze van die mèlkmesjiene en ooch mèlkrobotten, schijnt het!’ Je had de kleinzoon moeten zien kijken toen oma uitlegde dat ze “Tegenwoordig van die melkmachines hebben en zelfs melkrobotten!” Wie weet wat hij zich daarbij voorstelde …

Nog ‘deem’:

https://taaldacht.nl/vergeten-woorden-d/ Een leuke site met “vergeten woorden”!

Eerste publicatie in Blikveld nr. 25 van 23 juni 2023.

Louis Dingenen

Aanvulling bij ‘deem’

Een trouwe lezer laat weten dat ‘deem’ in ons dialect ook nog een andere betekenis kan hebben dan “speen”.

‘Je kan zegen: ’t Is mich toch een deem, ’t is veer te janke!’ Ik gebruik deze uitdrukking nog geregeld en samengevat betekent ze: “Hij is een watje!”