Stek

‘Pak mich m’ne stek es, ich wil effe de bauten in!’ (Neem me mijn stok eens, ik wil even naar buiten!)

De ‘stek’ uit de voorbeeldzin zal waarschijnlijk wel een “wandelstok” zijn omdat ‘stek’ in (o.m.) het Peerder dialect “(houten) stok” betekent, een (al dan niet bewerkt) stuk hout dat iemand bij zich heeft bv. bij het hoeden van de koeien … of om te wandelen … een wandelstok, dus. Vermoedelijk staat er ook een ‘stek achter de deer’, een stok achter de deur, letterlijk of figuurlijk, om daarmee in geval van nood toch gedaan te krijgen wat men wil. Als je het met iemand ‘aane stek’ (aan de stok) krijgt, dan vecht je tegenwoordig overigens niet meer met stokken, maar wel met woorden.

Wil je iets verhinderen, dan kan je daar in ons dialect ‘e stekske veer stèke’, een stokje voor steken. Zo’n stok(je) deed vroeger dienst als grendel waarmee je een deur sloot of de toegang tot iets verhinderde. Misschien had je wel iets op je “kerfstok” en wou je niet dat de anderen dat te weten kwamen. ‘Iets op ze’ne kerfstek hemme’ komt van het oude gebruik om een “kerf” of insnijding te maken in een stok waardoor men kon zien hoeveel schulden je bv. bij een handelaar of in een herberg had. Soms gebruikte men twee stokken tegelijk om in te snijden en de ene stok bleef bij de schuldeiser, de andere was voor de schuldenaar. Als je vandaag iets op je kerfstok hebt, betekent het dat je iets misdaan hebt.

Als iemand flauwvalt, zeggen we (o.m.) in het Peerder dialect dat hij ‘van ze’ne stek / ze stekske giët of vilt’, dat hij van zijn stokje valt. Oorspronkelijk werd dat gezegd van een vogel die in zijn kooi van zijn stokje viel. Later werd dat ook toegepast op iemand “die van zijn stekken” ging waarbij de term “stekken” dan verwees naar de (erg magere) benen. Bij ons zeggen ze dan dat hij ‘mager stekker’ heeft … of ‘din stekker’ … of ‘lang stekker’. En als iemand weer ‘op zijn stekke’ is, dan is hij weer in orde … en staat hij recht, op zijn benen!

Een ‘stek’ kan in ons dialect, zoals in het AN, ook een loot van een plant uit bv. de tuin zijn die je gebruikt om nieuwe planten te laten groeien. ‘Stekken’ is het werkwoord, net zoals in het AN. Als je na lang wachten en zoeken ‘iemed eindelijk te stekken krijgt’, dan bedoel je dat je die eindelijk te pakken krijgt. Waar die uitdrukking vandaan komt, is niet meteen duidelijk, maar er zou een verband kunnen zijn met “iemand te strikken krijgen” waarbij “strik” staat voor “strop, lus, touw”. Dat iemand een vaste “stek” heeft, een vaste verblijfplaats, kennen wij in het Peerder niet in die betekenis, vermoed ik … of wel?

Het verkleinwoord van ‘stek’ is ‘stekske’ en dat kan een “stokje of takje” zijn, maar ook een “lucifer”. ‘E dieëske stekskes moede altijd in haus hemme’ (een doosje lucifers moet je altijd in huis hebben) en ‘die stekskes zitte in ‘e stekkedieëske’ (en die lucifers zitten in een luciferdoosje). Handig om mee te nemen als je gaat … wandelen en een sigaar of pijp wil roken!

Nog ‘stek’:

https://www.encyclo.nl/begrip/stek
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/stok1
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/stekken1
https://www.encyclo.nl/begrip/stek
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/stek
https://onzetaal.nl/schatkamer/lezen/uitdrukkingen/een-stok-achter-de-deur

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 48 van 3 december 2021.

Louis Dingenen

Ster

“’t Is nie omdat ge ’t hoeëg in oeër stèèr had, da ge ooch een stèèr zijt, hè!’ (Het is niet omdat je verwaand bent, dat je ook een ster ben, hè!)

‘Soeëts’ is een spotnaam voor “(mensen)hoofd” en ook ‘stèèr’ is zo’n spotnaam. ‘Stèèr’ is een boeiend dialectwoord met verscheidene betekenissen en het komt in een interessante uitdrukking voor. De dialectische schrijfwijze is afhankelijk van de context en de sprekers, want jongere dialectsprekers hebben de neiging de /e/ korter uit te spreken dan oudere dialectsprekers, zo blijkt.

De meest bekende betekenis van ‘stèèr’ is natuurlijk die van “bolvormig hemellichaam” en onze zon is de bekendste ster in ons planetenstelsel dat we ook het “Zonnestelsel” noemen, zo lees je in Wikipedia. De zon tekenen we rond, al dan niet met zonnestralen, maar een andere ster tekenen we … met uitstekende punten. Waarom we dat doen, is niet zo duidelijk, maar onze nachtelijke observatie van een ster, met het blote oog dan, zou de zogenaamde stralen als punten tot resultaat hebben. Uitzoeken waarom er vijf- en zespuntige sterren bestaan, dat leidt ons te ver. Misschien is dat interessante materie voor een studie over de “sterrenbeelden” in de “dierenriem” … Ik kan me niet herinneren dat wij ooit in ons dialect over sterrenbeelden of de dierenriem gepraat hebben … Wij hebben die zaken in het AN leren kennen op school en je gaat dan niet altijd op zoek naar een dialectwoord voor die verschijnselen.

‘Hèè hèèget hoeëg in z’n stèèr’, dat kennen we wel in het dialect en deze uitdrukking geeft aan dat iemand “nogal verwaand, hovaardig en pretentieus is”. ‘Stèèr’ is dan een spotnaam voor “het hele hoofd” terwijl ‘stèèr’ eigenlijk heel specifiek naar het voorhoofd verwijst, zoals we zien in het verwante Duitse woord “Stirn” dat “voorhoofd” betekent. “Ster” is overigens “Stern” in het Duits.

In een zin als ‘Pas mèr op of ge krijgt ’n patat tegen oeër stèèr!’ (Let maar op of je krijgt een klap tegen je hoofd) verwijst ster naar het hele hoofd. Of de geslagene dan ook echt ‘stèèrre’ ziet, dat laten we aan de verbeelding over. Enige verbeelding is overigens ook nodig bij de uitdrukking: ‘Stèèrzaat waas ‘r … zoe zaat as ’n stèèr, noeëts meegemaakt!’ “Stomdronken”, zeggen wij dan, maar waar komt de verwijzing naar “ster” vandaan? Weijnen stelt in zijn Etymologisch Dialectwoordenboek voor om eens naar West-Vlaanderen te kijken waar men zegt ‘in de sterre gepakt’ waarbij ‘ster’ voorhoofd is en ‘gepakt’ verwijst naar ‘geraakt, getroffen’. Het komt er dus op neer dat wie ‘in de sterre gepakt’ is … min of meer krankzinnig is … en misschien kunnen we daarmee de band leggen naar iemand die zich abnormaal en dus ‘stèèrzaat’ drinkt en zich navenant gedraagt.

Meer ‘ster’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Zon
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/hoog+het+~+in+hebben
https://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/sterrezat
https://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/ster2

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 47 van 26 november 2021.

Louis Dingenen

Strang en strank

‘Die litskes in m’n heur zijn te strang, ma, doet ze ‘s wa losser!’ (Die elastiekjes in mijn haren zitten te vast, ma, doe ze eens wat losser!)

‘Strang’ is (o.m.) Peerder dialect voor “strak, spannend, eng, nauwsluitend, vast, knellend …”. ‘Strang’ kan iets zeggen over de manier waarop iets bevestigd, aangedraaid etc. is en dan is het een bijwoord: ‘Die schroef is te strang aangedrèèd’ (te hard, te vast). ‘Strang’ kan ook bij een zelfstandig naamwoord staan en dan is het dus een bijvoeglijk naamwoord, zoals in : ‘Zoeën strang bro.k hem ich nog noeëts gepast!’ (Zo’n enge/spannende/nauwsluitende broek heb ik nog nooit gepast).

In het Middelnederlands bestonden de woorden “stranc” en “strange” met de betekenissen “groot, sterk, hevig, eng, scherp, hard, nauwsluitend”, zegt Debrabandere in zijn etymologisch woordenboek. Als je verder gaat zoeken, kom je bij het Latijnse werkwoord “stringere” uit, wat “strak aantrekken” betekent. Een ‘string’ is een “koord” in ons dialect en als je zo’n “koord(je) annex lapje stof” draagt, draag je in het AN een “string”, maar dan heb je nog niet veel om het lijf. En als je zo’n string ‘strang’ aantrekt, dan heb je ook nog pijn! Je herkent in “stringere” ook de stam van “stringent(e maatregelen)” en dat betekent “strenge, afdoende, krachtige, strikte maatregelen”. In het Engels herken je “strong” (sterk). De vergrotende trap van het dialectwoord ‘strang’ is ‘stranger’ en mits een beetje zin voor taalhumor komen we bij “stranger(s) in the night” van Frank Sinatra uit … wat natuurlijk niets met ons ‘strang’ te maken heeft, maar alles met “vreemd(eling)en in de nacht”!

In het Maastrichter dialect bestaat ook het woord ‘straank’ in de betekenis van “ontzag” en ‘strank’ bestaat ook nog in de betekenis van “norse vent”, zo leert ons de Etymologiebank.

‘Strank’ betekent bij ons helemaal iets anders, zoals blijkt uit de voorbeeldzin: ‘Ich hem pijn aan m’ne strank, ich kan nie kome wèrke!’(Ik heb pijn aan mijn rug(gengraat), ik kan niet komen werken!). De Briegelse variant is ‘straank’. ‘Strank’ vind je ook in het (Hoog)duits terug met de betekenis van rug en ruggengraat: Rücken, Rückstranc.

Tot slot nog een graties advies: als je pijn hebt in je ‘strank’, dan kan je een beschermende riem dragen, maar je mag hem niet te ‘strang’ aantrekken, want dan heb je alleen nog maar meer pijn!

Meer ‘strang en strank’:

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=strak http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/strang1
A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haag.

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 19 van 7 mei 2021.

Louis Dingenen

Striep en strieëp

‘As ge eever dees striep koomt, dan krijgde strieëp, ich zegge ‘d o.ch!’ (Als je over deze streep komt, dan krijg je slaag, ik zeg het je!)

In het Peerder dialect gebruiken we de stoot- en sleeptoon om een betekenisonderscheid te maken tussen woorden. Dat is precies wat gebeurt in de woorden ‘striep’ (streep) en ‘strieëp’ (slaag), waarbij in het tweede woord de /ie/ langer uitgesproken wordt en dat wordt hier aangegeven met de /ë/. ‘Striep’ in de betekenis van “streep” wordt sowieso al iets langer uitgesproken dan de /ie/ in bv. “ziek” omdat je een klinker voor een /r/ altijd rekt, maar de /ie/ in ‘strieëp’ is nog langer.

Je kan een ‘striep’ trekken op de grond en het meervoud is ‘striepe’ met een relatief korte /ie/. Je kan iets ‘doorstriepe’ en dan is het doorgestreept. Het verkleinwoord is ‘striepke’, zoals in een ‘striepke gro.nd’ waarmee (meestal) een langwerpig stukje grond bedoeld wordt.

Het werkwoord ‘strieëpen’ betekent iets helemaal anders, nl. “villen, ontdoen van de huid”. Het is geen mooi beeld, maar je kan een dier ‘strieëpe’ en dan heb je de huid van het lichaam verwijderd en kan je die (laten) looien. ‘Strieëpe’ kan ook “stropen” betekenen, het verboden jagen door bv. met strikken of stroppen illegaal dieren te vangen. Je kan ook nog je mouwen ‘opstrieëpe’ (opstropen) als je bv. wil gaan werken!

Als je ‘strieëp’ krijgt van iemand, dan ben je niet goed af, want dan krijg je een serieus pak rammel en niet gewoon ‘slèèg’ of slaag/slagen! ‘Strieëp’ doet meer pijn dan ‘slèèg’, zo heb ik van heel wat dialectsprekers gehoord. Je kan ‘mots, patat, troef of smeer’ krijgen, je kan ‘klop krijgen, tok, toek, toebak of kletse’ … niets voelt taalkundig zo pijnlijk aan als ‘strieëp’, zo blijkt. Als je ze ‘gemète krijgt’ of als je ‘aafgesmeerd’ of ‘aafgerost’ wordt, als je op of over je ‘zwaars krijgt’ of ‘pregel krijgt’ … niets is zo erg als ‘strieëp’ krijgen of … als je ‘aafgestrieëpt’ wordt!

Maar wat is die ‘strieëp’ dan precies? Je vindt er geen informatie over, niet in de dialectliteratuur, niet bij lijfstraffen, niet bij martelingen, niet bij vechten, niet bij (be)straffen … kortom, het wordt weer een beetje creatief taalgiswerk … akkoord? Daar gaan we …

Zou het kunnen dat ‘strieëp’ op de een of andere manier verwijst naar of verwant is met “striemen”? Je weet wel, de striemen die je oploopt als je gestraft wordt met een striemend marteltuig zoals een zweep (‘een zwieëp). Je zou kunnen argumenteren dat die “striemen” ook ‘striepe’ (strepen) zijn, “lijnen en groeven” van de inslag van de roede. Een bundel soepele takken of forse twijgen werd in de oudheid effectief als tuchtroede gebruikt en op het Britse eiland Man waren lichamelijke tuchtstraffen met stokslagen nog tot 1970 in gebruik. Vandaag bestaan lijfstraffen met o.m. meervoudige gesels nog in een aantal landen waar de Sharia van toepassing is … Een poging tot verklaring, dus … voor wat het waard is … en als jij een andere verklaring hebt voor ons dialectwoord ‘strieëp’, laat het ons dan zeker weten.

Nog ‘strieëp’:

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=pak+slaag
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/toon/3165;
https://nl.wikipedia.org/wiki/Tuchtroede
https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijfstraf

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 23 van 4 juni 2021.

Louis Dingenen

Sus en persjonkelen

‘Sus van Siska is van ze’ne sus gevalle …’ (Sus van Siska is flauwgevallen … )

De voornaam “Sus” klinkt misschien niet echt modern, maar er lopen toch veel ‘susse’ rond in Vlaanderen, in de letterlijke én in de figuurlijke betekenis. De voornaam “Sus” betekent “kerel, jongen, brave man” en is een verkorting van de populaire Latijnse naam Franciscus.

Bij velen zal de heilige Franciscus wel een belletje doen rinkelen … Zijn reputatie als “vrolijke Frans” in zijn jeugdjaren is bekend, want als zoon van een rijke handelaar had hij een stevige feestreputatie, zo vertelt de legende tenminste. Rond zijn 20ste kwam hij na een gevangenschap van een jaar tot het inzicht dat hij een “ledig leven” leidde en koos hij voor een arm bestaan in dienst van de arme mensen. Hij leefde in Assisi (Italië) van 1182 tot 1226 en werd kort na zijn dood heilig verklaard.

Menig scholier uit Peer heeft op de traditionele Rome- of Italiëreis na het middelbaar een bezoek gebracht aan de wereldberoemde Basiliek van Sint-Franciscus in Assisi, de basiliek met de drie verdiepingen die in 1997 zwaar beschadigd werd door een aardbeving. De schokkende beelden met de spectaculaire instorting van het plafond vind je via deze link… en, als je zou kijken, besef dat er toen vier mensen omgekomen zijn: https://www.youtube.com/watch?v=V6DcZaaVnso .

Ons dialectwoord ‘pe(r)sjonkele/porsjonkele’ heeft ook rechtstreeks verband met de heilige Franciscus omdat de Portiuncula-kapel zijn geliefdkoosde bidplaats was. Als je vroeger met Allerheiligen en Allerzielen in de kerk zes Onze Vaders, zes Weesgegroetjes en zes keer Glorie-zij-de-Vader bad, kon je een aflaat verdienen waardoor een zieltje van het vagevuur naar de hemel verhuisde. Als je dan de kerk verliet en weer binnenkwam, kon je nog zo’n aflaat verdienen en zo kon je bezig blijven. ‘Pe(r)sjonkele/porsjunkele’,  “het aflaten bidden” is in onbruik geraakt en daarmee ook het woord, zo gaat dat!

Ben je er nog? En ja, wat een aanloop, ik hoor het je al denken, om toch weer terug naar “Sus” te komen, de voornaam die in het spoor van de heilige Franciscus heel populair geworden was. Tussen 2011 en 2021 zijn er echter maar 50 Sussen in Vlaanderen geboren en geen enkel Suske (behalve die van Wiske, natuurlijk) of Siske en slechts 7 Sisses. Er zijn bij ons ook weinig vrouwelijke Sussen ter wereld gekomen: geen Suska, 69 Siska’s en 14 Ciska’s. Zou het meespelen dat “sus” (zeg: soes) in het Latijn “varken” betekent?

Als je in ons dialect iemand ‘’ne sus’ noemt, dan heeft dat een enigszins sympathieke, maar ook een meewarige bijklank … je neemt die persoon niet echt ernstig, hij is wat te naïef en te braaf en ook wat onbeholpen. Misschien ook een reden voor het geringe aantal nieuwe ‘Sussen’.

De bekendste uitdrukking met ‘sus’ in (o.m.) het Peerder dialect is zeker ‘van ze’ne sus valle of geun/goan/guun’ wat “flauwvallen” betekent. Varianten zijn ‘van ze stekske valle, van ze’n èège/zelve geun, van ze’ne klot valle…’ en misschien nog enkele andere. Deze ‘sus’ heeft niets met de voornaam “Sus” te maken, maar blijkbaar komt het woord van het Latijnse “de suis cadere” waarbij die “suis” (zeg: soewies) “zichzelf” betekent en “cadere” vallen … Dat beweert taalhistoricus Frans Peeters in zijn boek “Vergeelde woorden” … en wie zijn wij om zo iemand tegen te spreken!

Meer ‘sus’:

http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/franciscus
https://nl.wikipedia.org/wiki/Franciscus_van_Assisi
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/sus
https://nl.wikipedia.org/wiki/Frans_(voornaam)

Eerste publicatie in Blikveld nr. 39 van 30 september 2022.

Louis Dingenen

Takken – Door de tek geun

‘Hèè ziet er nogal aut!’ Hèè is echt door de tèk gegeun sins z’n vrouw vero.ngelikt is!’(Hij ziet er nogal uit! Hij is fel vermagerd sinds zijn vrouw verongelukt is!)

‘Door de tèk gegeun zijn’ betekent dat je fel vermagerd bent en dat je er niet goed uitziet, meestal als resultaat van het (fysieke en/of mentale) lijden dat je doorstaan hebt.

De uitdrukking komt van “door de spitsroede gaan/lopen”, een militaire straf waarbij de gestrafte soldaat met ontblote rug tussen twee rijen soldaten door moest lopen. Die soldaten sloegen dan “met roeden van puntig rijshout”, scherp gepunte takken, op de rug van de gestrafte.

Dat “puntige rijshout” is later geëvolueerd naar ‘de tèk’ (de takken), vandaar ‘door de tèk gegeun zijn’, in de betekenis van “geleden hebben (zoals) bij een zware fysieke straf”.

Later kwam dit ritueel ook nog voor in jongensspelletjes waarbij er geen takken meer gebruikt werden, maar wel dat ze met de blote hand of ‘sjaals’ mochten slaan.

Meer ‘tek’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/spitsroede https://nl.wikipedia.org/wiki/Spitsroeden_lopen

Eerste publicatie in Blikveld nr. 40 van 7 oktober 2022.

Louis Dingenen

Tellier

As ge nog gèèr een tellier so.p had, dan moede ’t mèr zegge … deu is es nog genoeg!’ (Als je nog graag een bord soep hebt, dan moet je het maar zeggen … er is er nog genoeg!)

Een ‘tellier’ kennen we ook in de varianten ‘teljoor, telluur, telloor, teller …’ en dat is de algemene term voor “bord”. We kennen bv. ook nog ‘platte tellier’ en ‘so.ptellier’. ‘Teller’ komt uit het Duits, ‘tellier’ uit het Frans: een schotel om vlees op te snijden … en alleen het laatste woord “tailler” (snijden) is overgehouden en verbasterd tot ‘tellier’.

Vandaag eten we de soep uit een ander bord dan de rest van onze maaltijd, maar vroeger hadden de (gewone) mensen maar één bord per persoon en daarin kwam alles terecht. Meestal was dat een diep bord en als de soep uitgelepeld was, dan werden de aardappelen uit hetzelfde bord gegeten. Sommigen draaiden hun soepbord om zodat ze een ‘platte tellier’ hadden. Smakelijk!

Nog ‘tellier’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/teljoor

Eerste publicatie in Blikveld nr. 30 van 30 juli 2022.

Louis Dingenen

Een late maar leuke aanvulling bij ‘tellier’ kwam van iemand die het had over de nieuwe appartementen die op de Agnetensite langs de Zuidervest gebouwd zijn. ‘Ze steun zoe kort oppe streut dat de o.ttoos o.ch de so.p aut oeër tellier rije! zei iemand. Ze staan zo dicht tegen de straat aan dat ze je de soep uit je bord rijden.

Tiek en tijk

Nog een echt heel oud Peerder woord dat gebruikt wordt/werd om het “beddengoed” aan te duiden. ‘D’n tiek doen’ (Het beddengoed vervangen) ‘Tiek’ komt van “tijk”, een Middelnederlands woord voor “kussenovertrek”, “kussensloop”, in ons dialect beter gekend als ‘kistrèksel’, ‘kustrèksel’ of ‘fluwijn’. De betekenis is doorheen de tijd van kussensloop uitgebreid tot het hele beddengoed.

In sommige dialecten wordt het ook gebruikt om de voorloper van onze matras aan te duiden, de beddenzak. In Van Dale vind je onder “tijk” de omschrijving “zwaar katoenen of linnen weefsel” en ook “overtrek van matrassen”.

De inhoud van een ‘kustrèksel’ of ‘kistrèksel’ wordt bij ons een een ‘pèlm’ genoemd, een langwerpig kussen en soms worden ‘pèlm’ en ‘bèddezak’ voor elkaar gebruikt. Een goede vriend herinnert zich nog het heerlijke gevoel uit zijn jeugd: ‘Ge goeit o.ch lekker inne pèlm en ’s mèrges wèèrde wakker in dezelfde houding, heerlijk!’ (Je gooit je op de peluw/beddenzak en ’s morgens word je wakker in dezelfde houding, heerlijk!)

Slaapwel!

https://etymologiebank.nl/trefwoord/tijk
https://etymologiebank.nl/trefwoord/peluw
https://etymologiebank.nl/trefwoord/breken1
https://etymologiebank.nl/trefwoord/breuk
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/tijk

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 20 van 20 mei 2022.

Louis Dingenen

Tif en tuf

In de klas: ‘Miester, hè tift mich in m’ne nek! (Meester, hij spuwt mij in mijn nek!)

Het werkwoord ‘tiffe’ of ‘tuffe’ betekent “spugen, uitspuwen” en ‘tif’ of ’tuf’ is “speeksel”. ‘Tuffen’ kan ook een klanknabootsend werkwoord zijn zoals in ‘Kiek dèt ottoke mèr es tuffe!’ (Kijk dat autootje maar eens ‘tuffen’!).

Het zelfstandig naamwoord ‘tuf’/’tif’ kan ook nog een andere betekenis hebben dan “speeksel”, nl. een “motorfiets”, ‘enen tif/tuf’: ‘Ich weu enen tif koeëpen met m’n èègen geld, mè ich moch nie van euze pa … veel te geveurlijk, zee’r!’ (Ik wou een motorfiets kopen met mijn eigen geld, maar ik mocht niet van mijn vader … veel te gevaarlijk, zei hij!)

Volwassenen maken overigens veel gebruik van klanknabootsingen wanneer ze tegen kinderen praten: ‘tuuttuut, tuftuf, tuuttuut, wafwaf’

Nog ‘tiffen’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/tuffen

Eerste publicatie in Blikveld nr. 8 van 24 februari 2022.

Louis Dingenen

Torpedo

Vraag eens aan een jongere in Peer wat een ‘torpedo’ is! Afhankelijk van de manier waarop je het woord uitspreekt, kan het zijn dat hij het (her)kent.

Je kan ‘torpedo’ op twee manieren uitspreken en waarschijnlijk zal die uitspraak dus het antwoord beïnvloeden. Je kan de klemtoon op twee plaatsen leggen: ofwel op de eerste /o/ of op de /e/. Leg je de klemtoon op de /e/ (dan zeg je /torpeedoo/) en dan krijg je waarschijnlijk als antwoord: “Een oorlogswapen, een raket!” Leg je de klemtoon op de eerste /o/ (dan zeg je /torpәdoo/) en dan zal een Peerder dialectspreker waarschijnlijk aan een bepaald soort fiets denken: een fiets met een “terugtraprem” …’Achteraut trèèn om te stoppen en veer de rest giene frèè!’ (Achteruit trappen om te remmen en voor de rest geen rem!).

Dit soort “antieke” fietsen was in 2019 eens bij Kruidvat te koop met als hippe naam “Ranger Grandma Omafiets”, maar je mocht er in België niet mee op de weg komen. Het verkeersreglement zegt dat je twee remmen nodig hebt om technisch in orde te zijn … en dus deed Kruidvat er nog een gratis (voor)rem bij! In Nederland mocht je toen overigens wél met één rem aan de fiets in het verkeer peddelen.

Meer ‘torpedo’:

https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20191206_04754358

Eerste publicatie in Blikveld nr. 24 van 17 juni 2022.

Louis Dingenen