Mins

‘Mè mins toch, as ich dè aan m’ne mins vertèl, dan lacht er mich ooch nog aut!’ (Maar man toch, als ik dat aan mijn echtgenoot vertel, dan lacht hij mij ook nog uit!)(Maar man toch, als ik dat aan mijn echtgenoot vertel, dan lacht hij mij ook nog uit!)

Mins’ (soms als /miens/ uitgesproken) kan (o.m.) in het Peerder dialect “mens” betekenen in de algemene betekenis van het woord zoals in de zin: ‘Ich bin ooch mèr ‘ne mins’ (ik ben ook maar een mens). Het meervoud is ‘minse’ zoals in: ‘Alle minse zijn gelijk veer de wèt, mè sommige zijn e bitske gelijker!’ (Alle mensen zijn gelijk voor de wet, maar sommigen zijn een beetje gelijker!) Dat meervoud kan je ook gebruiken als je een groep toespreekt en daarbij geen onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen, zoals in: ‘Sèèch, minse, ’t is tijd om neu  haus te geun!’ (Zeg, mensen, ’t is tijd om naar huis te gaan!)

Mins’ kan ook “echtgenoot, man” betekenen, zoals in: ‘Ich zal het es aan m’ne mins vreuge, dèè hilt zich deumee bezig!’ (Ik zal het eens aan mijn man/echtgenoot vragen, die houdt zich daarmee bezig!)

Mins’ kan ook “man” betekenen, iemand van het mannelijk geslacht, zoals in: ‘Dè is ene rare mins!’ (Dat is een eigenaardige man!) Het meervoud ‘minse’ verwijst niet echt naar “mannen”. ‘Mans’ is meer het dialectische meervoud van ‘man’ en ‘mins’. Het is afkomstig van ‘manslie / mansvolk’: ‘Och, die mans dinke mèr aan ieë dink!’ (Ach, die mannen denken maar aan één ding!). In de zin: ‘Zijt es wa mieër mins!’ verwijst ‘mins’ naar een “echte man” en ook naar iemand die “haar op de tanden heeft”.

Het vrouwelijk van ‘mins’ is een ‘vreumes’ (vrouw-mens, vrouw), soms ook ‘vrames’ of ‘vrommes’: ‘Dè is e raar vreumes!’ (Dat is een eigenaardige vrouw!) Het meervoud is ‘vrouwe’, maar we kennen ook ‘vreulie’, ‘vralie’ of ‘vrullie’ (vrouw-lieden/-lui) waarmee voornamelijk meisjes en ongetrouwde vrouwen bedoeld worden. In het AN heeft “vrouwmens” een negatieve bijbetekenis, zegt Van Dale

Giene mins’ kan twee betekenissen hebben, afhankelijk van de context. Als je zegt ‘Deu waas giene mins te zien’ dan bedoel je dat er niemand (= geen mens, geen levende ziel) te bespeuren was. In de zin ‘Ich bin giene mins vandaag!’ bedoel je dat je je niet goed voelt. In deze zin kan ‘mins’ zowel naar een vrouw als naar een man verwijzen.

Jean Bosmans in zijn “Groot Woordenboek van het dialect van Meeuwen” geeft 21 voorbeeldzinnen met het woord ‘mins’ zoals: ‘De minse van Miève …’ waarmee de bevolking in het algemeen bedoeld wordt. En nog eentje: ‘M’ne leve mins toch!’, “mijn beste kerel” …

Om af te sluiten een goede raad: ‘’s Euves groeëte mins, ’s mèrreges ooch groeëte mins!’: wie ’s avonds laat uitgaat, moet ’s morgens even goed vroeg uit de veren kunnen. En nog een, echt gebeurd: drie “vrouwen” willen gaan kaarten … maar ze zoeken nog een vierde “man”! ‘Minse toch’, weer een heerlijke taalkrul!

Meer ‘mins’:

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/mins
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=mens
Jean Bosmans, Groot Woordenboek van het dialect van Meeuwen, 2019, p. 925

Eerste publicatie in Blikveld nr. 41 van 14 oktober 2022.

Louis Dingenen

Moer en sletel

‘Zèt de moeër mèr oppe stoof dan blijf ’t water nog wa wèrrem!’ (Zet de ketel maar op de kachel, dan blijft het water nog wat warm!)

‘Ene moeër’ (meervoud: ‘moere’) is in het Peerder dialect een ketel waarin water opgewarmd kan worden. Een ‘moeër’ is geen open pot zoals men van in de oudheid al gebruikte om water te zuiveren door het te verwarmen. Een gewone ‘moeër’ van onze (over)grootouders bestond uit een bol- of rondvormig ijzeren of koperen vat met een handvat aan de bovenkant en een opening met deksel bovenaan om de ‘moeër’ te vullen. Tot op het einde van de 19de eeuw werd zo’n ‘moeër’ aan een “haal” boven een (haard)vuur gehangen … Je kan dat nog zien in een van de huizen in het museum in Bokrijk.

De vlammen die de onderkant van de ‘moeër’ likten, kleurden de bodem (en ook soms een deel van de zijkanten) zwart en waarschijnlijk is daardoor de herkomst van de term ‘moeër’ te verklaren. ‘Moeër’ is namelijk synoniem van ‘moor’ en verwijst daarmee naar de “Mauri”, de donkere, zwarte, Berbersprekende volkeren van Noordwestelijk Afrika, Spanje, Portugal …

Later werd de ‘moeër’ op de ‘stoof’ opgewarmd en toen na WO I de fluitketel, de ‘flèètmoeër’ of ‘flèètketel’ kwam opzetten, produceerde het kokende water door het fluitje op de teut het welgekomen sein voor de gezinsleden om een kopje, een ‘zjat’ of ‘zjetteke’ koffie te drinken. Dat gebeurde “op grootmoeders wijze” door het hete water ‘op te gieten’ in een ‘koffiepot’ met of zonder degelijke filter! De ‘moeër’ werd sinds de jaren ’60 geleidelijk aan vervangen door elektrische waterkokers …

Een ‘moeër’ (nog iets langer uitgesproken dan de waterketel hierboven) betekent in het Peerder ook wat “moer” in het AN betekent: een schroefmoer die je op een (passende) bout of schroefdraad kan draaien, bv. met een sleutel of tang. Je kan daarvoor een ‘krèèbek’ (combinatietang) of ander ‘tengske’ gebruiken, maar een verstelbare ‘moersletel’ of ‘Engelse sletel’ zal de moer sneller helpen vastdraaien. Je kan natuurlijk ook een ‘rinksletel’ (ringsleutel), ‘stèèksletel’ (steeksleutel) of ander geschikt werktuig in huis hebben om de “job te doen” en misschien heb je zelfs een ‘rakkenjak’ (ratelsleutel) van de juiste maat liggen, dat is ook prima materiaal. Een goede ‘aarwetse gaastang’ (pijptang) kan ook nog diensten bewijzen en als je niets anders dan een ‘trèktang’ in huis hebt, dan lukt het misschien ook nog. En als de klus geklaard is, is het tijd om de ‘moeër’ op te zetten, voor een dik verdiend ‘zjetteke koffie’!

Een “moor” kan ook verwijzen naar een zwart paard, of een wijfjeskonijn (‘moijer’) en ook “bezinksel, modder”, maar ik kan me niet herinneren dat wij het in die betekenis in Peer ooit gebruikt hebben. Als jij dat weet, laat het ons dan ook horen. Alvast dank!

Meer ‘moer’:

https://nl.wiktionary.org/wiki/moor 
https://isgeschiedenis.nl/reportage/geschiedenis-van-de-fluitketel https://nl.wikipedia.org/wiki/Moren 
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/moer1http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/moer2

Eerste publicatie in Blikveld nr. 29 van 22 juli 2022.

Louis Dingenen

Nelen

De vraag naar de betekenis van ‘nele(n)’ kwam van een oud-Perenaar die nu in het Brabantse Bierbeek bij Leuven woont. Na de wandeling op zondagmorgen had hij tegen zijn buur gezegd dat die ‘aan het ‘nele’ was. “Niemand wist wat ik bedoelde,” zo mailde de man naar Blikveld. “Ze lachten mij uit en noemden mijn Peerder totaal buitenaards.” Of Blikveld wist wat ‘nele’ betekent en waar het vandaan komt, “want, het staat zelfs niet in het dialectwoordenboek!” zo meldde de lezer nog.

Jee, is het antwoord, ja en nee. Nee, want niet iedereen kent dit (o.m.) Peerder dialectwoord blijkbaar, maar ook ja, want sommigen kennen het wel … én hebben enkele treffende voorbeeldsituaties en -zinnen aangebracht om een en ander te illustreren.

Iemand die geboren is op ’t Lin, in Peer woont en al wat jaren op de teller heeft, kent ‘nele’ en geeft er een mooi voorbeeld bij:  “Wanneer een kind iets vraagt en het niet krijgt, dan gaat het in een hoekje zitten mokken en stilletjes wenen, met tussendoor een korte, maar duidelijke ingeademde snik. De ouder zegt dan: ”En zit deu nie zoe te nele.”  En inspelend op de vraag uit Bierbeek, geeft hij nog een voorbeeldzin: ‘Z’ne geboeër hèèt ‘m es ligge gad, mè dèè kan deu ever blijve doornele.’

In dezelfde lijn ligt ook de bijdrage van een geboren en getogen Perenaar: “’Nele’ wil zeggen “zagen”, meermaals hetzelfde zeggen. Meestal wordt dat gebruikt bij een klein kind dat aan het ‘nele’ is, iets wil hebben en het altijd maar vraagt. Niet met veel geweld, maar steeds maar herhalen. Perenaren moeten dit kennen, zeker Perenaren met kleine kinderen.” “Ook oudere mensen kunnen soms zo nele, zagen en klagen over hun pijntjes,” vult een trouwe lezeres nog aan.

“Zeuren” kan een AN-synoniem van ‘nelen’ zijn, denk je dan en dus tik je “zeuren” + “dialect” in op Google! Je krijgt een kaartje met de spreiding van het gezochte woord in nogal wat Nederlandse en Vlaamse dialecten (zie link hieronder).    

En kijk, net over de grens bij Maaseik, in Susteren, staat ‘neule’. Het is niet ‘nele’ maar we zijn er toch bijna, want als ‘neule’ de Maas oversteekt en tot bij ons komt, dan wordt de ronde klank /eu/ ontrond tot /e/ zoals in ‘nele’, zo brengt een lezer met veel dialectkennis aan!  In het Groot Woordenboek van het dialect van Meeuwen staat ‘neulen’ vermeld met de betekenis zeuren, zaniken, vervelend doen … en de uitspraak is ‘nèle’, dus ook ontrond en met het Duits als herkomsttaal.

We zijn er dus en we checken even bij https://etymologiebank.nl/trefwoord/neulen en ook daar vinden we “neulen” met brommen, zeuren, zaniken als betekenis, met herkomst uit het Duits “nö(h)len” en zelfs met ontronding “nählen” en wij zijn helemaal bij ‘nele(n)’, precies wat we zochten.

Nog ‘nelen’:

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=zeuren
https://etymologiebank.nl/trefwoord/neulen

Eerste publicatie in Blikveld nr. 49 van 16 december 2022.

Louis Dingenen

Nest

‘Wa ‘ne nèst hei! Ko.mt mèr es aut oeëre nèst en reimt mèr es wat op! Nèstemaker!’ (Wat een rotzooi hier! Kom maar eens uit je bed en ruim maar eens wat op! Vervelend kind!)

Een “nest” is de broedplaats van een vogel, maar in het Peerder dialect kan ‘nèst’ nog meer betekenen. Het ‘Ooievaarsnèst’ in Grote-Brogel is waarschijnlijk wel het bekendste ‘nèst’ van Peer omdat Pieter Brueghel de Oude daar tussen 1515 en 1530 geboren zou zijn. Het gaat hierbij niet letterlijk om een vogelnest, maar wel om het geboortehuis, de geboorteplek.

Een vogel die een ‘nèst begint te maken’ is zich aan het “nestelen” en de uitdrukking is ook van toepassing op (jonge) mensen die zich voorbereiden op hun huwelijk of op een bevalling: ‘nèst maken’. Als je in Peer een ‘nèstemaker’ genoemd wordt, dan is dat heus geen compliment, want dan vindt de spreker dat je veel ‘streek veil hebt’ of ‘nesten veil hebt’, dus veel complimenten of eisen hebt, veel “van je tak maakt” en dus veel drukte maakt.

Heb jij als jongere ook ooit ‘nèsten autgehaald’, d.w.z. eieren uit vogelnesten gestolen? Vandaag is het strafbaar, vroeger was het een kwajongensstreek. Als de vogeleieren uitgebroed werden, had de vogel ‘ene nèst jo.ng’ (een nest vol jongen) die dan in het vogelnestje groot genoeg moesten worden voor ze konden uitvliegen. Als iemand op bezoek gaat bij familie en (figuurlijk) ‘ze’nen hiele nèst meebringt’ dan neemt hij zijn hele gezin mee op bezoek.

Een ander soort “vogelnestje” kennen we van de Vlaamse keuken: een grote gehaktbal met daarin een hardgekookt eitje, dat alles bakken in de frietketel of in de pan, dan in twee (of meer) stukken snijden en … smullen maar.

Als je ‘inne nèste zit’ dan zit je in de problemen en wie gaat je dan komen redden? Misschien een van je kinderen … als die tenminste geen ‘bedorven nèste’ zijn, want dan zijn ze te verwend om je te komen helpen, de ‘verwende nèste’ of kortaf, de ‘nèste’! Misschien liggen ze nog wel ‘in hunne nèst te stinke’ (in hun bed te slapen) zoals in de voorbeeldzin.

‘Nèst’ kan ook een “armzalige woning” betekenen en meestal ligt er dan ook een ‘hoop nèst’, rotzooi en rommel, in zo’n woning. ‘Wa ‘nen aaën nèst hèèt dèè hei nog steun … nèks mee aan te vangen!’ (Wat voor oude rommel heeft die hier nog staan … niets mee te beginnen!) Let wel even op dat je je niet van woordvolgorde vergist als je het over ‘dèèn aa nèst’ hebtwant ‘dèè nèst aa’ is heel wat anders, niet? Voor ‘aa nest’ kun je op de rommelmarkt misschien nog een paar centjes vangen, maar voor ‘’ne nèst aa’ …? Foei!

Meer ‘nèsten’:

https://etymologiebank.nl/trefwoord/nest
https://www.encyclo.nl/begrip/nest

Eerste publicaatie in Blikveld nr. 15 van 15 april 2022.

Louis Dingenen

Nistel

‘Bind oeër nistels inins tegoei, met ‘nen dobbele knoeëp, aners valde strak nog ever oeër èège viet!’ (Bind je veters ineens goed, met een dubbele knoop, anders val je straks nog over je eigen voeten!)

Een ‘nestel’ of ‘nistel’ is (o.m.) Peerder dialect voor een “(schoen)veter”, een rijgkoord waarmee je je schoenen dichtrijgt door de daartoe voorziene gaatjes en/of haakjes in/op je schoenen. Je hebt ze in alle kleuren en maten. Eigenlijk is een ‘nestel’ het metalen of kunststoffen ringetje of buisje op het uiteinde van een veter dat het rafelen tegengaat, zo blijkt.

Oudere Perenaren zullen ‘vèter’ of ‘veter’ ook nog kennen als “(veiligheids)slot” zoals in ‘Leg mèr ene goeien vèter aan oeëre nauwe vielo, aners zijde ’m mèrrege al kwijt!’ (Maak maar een goed (hang)slot aan je nieuwe fiets, anders ben je hem morgen al kwijt!).

“Veter” betekende vroeger ook boei en ketting, maar bij ons was/is het vooral als ‘sloot’(hang)slot bekend. Ook op een deur was het vroeger de gewoonte een ‘vèter’ te leggen … om ze goed af te sluiten.

Meer ‘nistel’:

https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/veter

Eerste publicatie in Blikveld nr. 26 van 1 juli 2022.

Louis Dingenen

Noster

Bèèd o.ch ‘s euves en zèrg da ge oeëre noster altijd bij o.ch had! (Zeg je gebeden ’s avonds op en zorg dat je altijd je paternoster bij je hebt!)

De goede raad van onze ouders klinkt nog bekend in de oren. Die ‘noster’ is (o.m.) in het Peerder dialect de korte vorm van het woord “paternoster” waarmee het gebedssnoer bedoeld wordt dat wij als ‘roezenkrans’ (rozenkrans) kennen met 6 grote en 53 kleine kralen.

De letterlijke betekenis van (de) “paternoster” is evenwel (het) “Onze Vader”, het bekendste christelijke gebed. Mijn grootvader sprak vroeger zelfs nog over het ‘Vader Ons’, de letterlijke vertaling van “Pater” (vader) en “Noster” (ons/onze).

Met de ‘(pater)noster’ in de hand kun je dus de ‘roezenkrans’ bidden: het volledige “rozenkransgebed” omvat 15 Onze Vaders en 150 Weesgegroetjes (= 3 x de ‘noster’), maar de verkorte versie ervan werd meer gebeden en is bekend als “rozenhoedje” waarbij de ‘noster’ één maal gebeden wordt.

Meer ‘noster’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Onzevader

Eerste publicatie in Blikveld nr. 24 van 17 juni 2022.

Louis Dingenen

Ogen – Ogen in de zak

‘Ich ha ‘m nog mèr pas lieëre kènne en eus ma zee al: sleut dèè jo.ng mèr gaai, want dèè hèèt z’n oeëge nie in z’n male zitte!’ (Ik had hem nog maar pas leren kennen en ons ma zei al: draag maar zorg voor die jongen, want hij heeft zijn ogen niet in zijn zakken!)

Wie zijn ogen in zijn zakken heeft zitten, ziet natuurlijk niets en dus ook niet de meest voor de hand liggende dingen. Wie echter veel of alles ziet of gezien heeft, is opmerkzaam en bij uitbreiding ook snugger en slim ‘zegge de minse toch’ (zegt men toch). We zeggen dan (o.m.) in het Peerder dialect ‘dat ‘r z’n oeëge nie in zijn maal/male hèèt zitte’.

Maal’ is dialect voor zak, broekzak, jaszak … en ‘gaaisleun’ (gadeslaan) uit de voorbeeldzin betekent zoveel als “zorg dragen voor, verzorgen …”

En zo zorgt ma er mee voor dat ze straks een voorbeeldige schoonzoon krijgt!

Meer ‘ogen’:

https://www.ensie.nl/spreekwoord/zijn-ogen-in-zijn-zak-of-gat-hebben

Eerste publicatie in Blikveld nr. 43 van 27 oktober 2023.

Louis Dingenen

Oorsgaat

Een ‘oorsg(a)at’ met de varianten ‘hoorsg(a)at’, ‘horesga(a)t’ en ‘oorsch(a)at’ is een heel speciaal Peerder dialectwoord. Het betekent “inrit” en “vaargat” waarmee een toegangs(gat) tot een akker of weide bedoeld wordt. Heel specifiek gaat het hierbij om een stuk grond (akker, weiland …) dat door een houtkant, houtwal of houtgracht omgeven is en dat alleen maar via dat gat in die houtkant of -wal bereikt kan worden. In https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect/peers vind je als synoniem voor “inrit” de woorden ‘oorschaat’ en ‘schoor’ terug.

De term ‘schoor’ is dus blijkbaar ook een synoniem van ‘(h)oorsga(a)t’. ‘Schoor’ stamt uit de bouwkunde en betekent steun- of stutbalk, meestal schuin aangebracht als ondersteuning van een constructie en een synoniem zou ‘strever’ zijn. Bij uitbreiding betekent het soms ook een rechte (soms metalen) steunpaal, ook bekend als ‘stut’, ‘stijl’ of ‘stijp’ die in de metalen versie korter en langer gemaakt kan worden omdat de delen in elkaar schroeven. ‘Stut’ herkennen we ook in het werkwoord ‘stutte’ (steunen) en ‘schoor’ vinden we terug in het werkwoord ‘schore’ (steunen, stutten). ‘Schoor’ en ‘schore’ vond men in het Middelnederlandse “score” al met de betekende van “stut(ten)”. In sommige Duitse dialecten betekent “Schore” ook “steunpaal” en vandaag vertaal je het Engelse “to shore (up)” ook nog  met “(onder)steunen”.

Doorheen de tijd is ‘schoor’ vooral, en niet alleen in Peer, gebruikt om een overbrugging van een smalle of brede gracht aan te duiden, bijvoorbeeld om via een ‘(h)oorsga(a)t’ op het veld te geraken. Vroeger waren dat vooral houten constructies met nogal wat schuin aangebrachte balken erin. Later werden ook betonnen buizen van allerlei formaat gebruikt om in de gracht te leggen zodat het water door de gracht kon blijven stromen en de bovenkant werd dan opgevuld zodat men via dat ‘schoor’ het veld kon bereiken. Het procedé is bekend als “inbuizing” en wordt veel toegepast bij baangrachten.

Misschien kunnen wij dat ‘schoor’ ook taalkundig gebruiken om bij dat ‘(h)oorsga(a)t’ te geraken, want je vindt in de dialectliteratuur nergens een uitleg voor ‘(h)oorsga(a)t’. In de taalevolutie kennen we het verschijnsel “methatesis” dat betekent dat klanken binnen een woord verspringen en van plaats veranderen of wisselen. Een bekend voorbeeld is “kerstmis” dat in het Engels “Christmas” is en waarbij je ziet dat de /r/ van plaats veranderd is. In plaatsnamen kennen we bv. “Born” en “bron” en in de kindertaal en de taalverwerving komt dit verschijnsel veelvuldig voor. “Mijn auto is pakot” zegt de peuter/kleuter die natuurlijk bedoelt dat zijn auto “kapot” is. Bij het opgroeien vervangen de kinderen die vormen wel door de correcte vormen, maar sommige volwassenen gebruiken die verwisseling dan weer met opzet. Dichters en cabaretiers, bijvoorbeeld, zoeken naar speciale effecten in hun teksten en dan spreken we over “spoonerisme”. Leuke voorbeelden vind je op internet en dit zijn er enkele van: “schanalenbil” (bananenschil), heter boren” (beter horen) en om in de buurt van ons ‘schoor’ te blijven: “schoorduiven” (doorschuiven). Klik zeker eens op de link hieronder, je vindt er een hele lijst van.

Als we van het woord ‘schoor’ vertrekken en weten dat letters doorheen de tijd wel eens van plaats kunnen verspringen … dan is het best denkbaar dat we van ‘schoor’ bij ‘oors(ch)’ kunnen geraken. Als we dit “nieuwe” woord combinatie met het ‘ga(a)t’ in de houtkant, dan leidt ons dat naar ‘oorsga(a)t’. In sommige varianten wordt er nog een /h/ bij “aangeblazen”  … en wij zijn er.  Ben jij er ook nog?

Op ’t Lin is of was het kruispunt van Hoogeng met het Achterstraatje (tegenover bouwmaterialen Paesen) bekend als ‘Aan de zeven hoorsgaten’, zo vertelde een vroegere buurjongen-jeugdvriend. Hij had het verhaal van zijn grootmoeder die zich herinnerde dat daar blijkbaar zeven toegangen naar velden lagen … via openingen in de houtgrachten. En weet je wat? Het spookte daar ’s nachts … zelfs in de jaren ’50 en ’60 nog!

Meer ‘(h)oorsgaten’:

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=oprit https://nl.wikipedia.org/wiki/Schoor_(bouwkunde)
https://www.encyclo.nl/begrip/schoor
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/schoor2
https://nl.wikipedia.org/wiki/Metathese
https://nl.wikipedia.org/wiki/Spoonerisme

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 13 van 26 maart 2021.

Louis Dingenen

Opdoen

‘Allemeul goed en wel da gèè o.ch wilt opdoen, mè doet ieërst oeër klak mèr es op, aners doede nog ‘ne klets op!’ (Allemaal goed en wel dat je kandidaat wil zijn voor de verkiezingen, maar zet eerst je pet op, anders word je nog verkouden!)

In de Van Dale online vinden we drie betekenissen van het werkwoord “opdoen”, maar in ons Peerder dialect kennen we er enkele meer. Van Dale heeft het bv. over opdoen in de zin van “zich verschaffen” zoals in “kennis opdoen” en over “vernemen” zoals in “nieuws opdoen”. Ken jij ‘opdoen’ in die betekenis in ons dialect?

De derde betekenis uit Van Dale kennen we zeker, nl. “krijgen”, zoals in “een ziekte opdoen”, ‘een zikde opdoen’ zoals wij zeggen en in de voorbeeldzin is dat een ‘klets’, een verkoudheid, ook gekend als ‘valling’ of ‘verkaadheid’.  Daarom moet de persoon in de voorbeeldzin zijn ‘klak opdoen’, zijn pet opzetten en straks mag hij ze ‘wieër aafdoen’. Het werkwoord ‘doen’ wordt hier (weer) als een soort passe-partout gebruikt, een woord dat je in plaats van andere woorden kan inzetten. Als je variatie in je taalgebruik wil, kan je meer aangepaste woorden gebruiken, zoals je pet afnemen, afzetten …

Wa drinkde nog? Ich geun er nog ienen opdoen!’ (Wat drink je nog? Ik ga er nog eentje trakteren!) ‘Ah, goed, want ich hem giene frang mie, ich hem a.l opgedeun!’ (Ah, goed, want ik heb geen frank meer, ik heb alles uitgegeven!) ‘Opdoen’ heeft hier de betekenis van “geld uitgeven, spenderen, opmaken, verkwisten …”

Als je vandaag in het Peerder vraagt waar ‘iemed ze lief opgedeun hèèt’ dan klinkt dat nogal neerbuigend en oneerbiedig, niet? Het lijkt een beetje op … ‘een zikde opdoen’… Vroeger had ‘opdoen’ die negatieve bijbetekenis niet of toch veel minder. Taal evolueert.

‘Widde gèè al dè Ties van Lei van Door vanne Rooie zich opdieët?’ De naamgeving van Ties even terzijde gelaten, vraag je “Weet jij al dat Ties zich (bij de verkiezingen) kandidaat stelt?”  We zeggen in Peer ‘dè iemed zich opdieët’ of ‘dè iemet opkimt’: hij stelt zich kandidaat of  hij is kandidaat.. Dat ‘opkome’ verwijst waarschijnlijk naar de 5de betekenis van “opkomen” in Van Dale: ten tonele komen! ‘Ve zijn benauwd wie ‘r volgend jeur allemeul opkimt bij de verkiezinge!’ (We zijn benieuwd naar wie volgend jaar allemaal opkomt bij de verkiezingen!)

De verleiding is groot om ‘opdoen’ in zinnetjes als ‘choco op oeëre boterham doen’ (smeren) en ‘ene plekker op die wo.n doen’ (kleven, plakken) ook in dit stukje op te nemen, maar eigenlijk mag dat niet. Het gaat hier niet om ‘opdoen’, maar om ‘doen op’ … herinner je het passe-partoutwoord ‘doen’ van hierboven! Niet doen, dus!

Nog ‘opdoen’

https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/opdoen
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/opdoen#.Yxo_f3bP2Uk
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/opkomen#.Y4cSSnaZOUk

Eerste publicatie in Blikveld nr. 49 van 8 december 2023.

Louis Dingenen

Ossekop

In een ander dialectstukje hebben we het gehad over ‘soeëts’ dat o.m. in Peer als spotnaam gebruikt wordt voor hoofd. In dat stukje kwamen spotnamen met het woord ‘kop’ aan bod en zo zagen we toen dat soms een dierennaam toegevoegd werd aan het woord ‘kop’: apekop, pèèrdekop, ezelskop, kalverkop, ho.nskop, scheupskop, vèrrekeskop, kiekekop, … kortom, keuze genoeg, besloten we, maar … de bekendste en misschien interessantste samenstelling waren we wel vergeten, zo meldde een attente lezer: ‘ossekop’.

Ossekop’ kan zeker een scheldwoord zijn, maar de knipoog naar het bekende en ondertussen verdwenen café op de Markt is heel duidelijk! Waarom het café “Ossekop” heette? Waarschijnlijk omdat de eigenaar, Paul Slegten, een veehandelaar was en misschien ook wel omdat de (overigens voortreffelijke) slagerij ernaast familiebanden had met de “Ossekop”.

Zou het ook kunnen zijn dat menig bezoeker ’s morgens wel een ‘ossekop’ leek te hebben als hij weer eens (te) lang op café geweest was?

Eerste publicatie in Blikveld nr. 12 van 25 maart 2022.

Louis Dingenen

(zie ook ‘soets’)