Hooi, strooi

‘Hooi, strooi, hooi, strooi … zoe moeste de boerejonges vrigger lieëre marcheren in ’t leger!’ (Hooi, strooi, … zo moesten de boerenjongens vroeger leren marcheren in ’t leger!)

De titel van dit stukje had ook “Links, rechts” kunnen luiden, want we hebben het over links en rechts, maar wat hebben ‘hooi’ en ‘strooi’ daarmee te maken?

We bespreken ‘hooi en strooi’ en “links en rechts” stap voor stap: bij het marcheren is het de gewoonte met de linkervoet te beginnen, vandaar dus dat een marsbevel in het leger begint met “links”. Niets speciaals, zou je denken, maar waarschijnlijk ken ook jij mensen die het onderscheid tussen links en rechts niet (altijd) kennen of liever, het niet (altijd even) correct toepassen. Soms is dat eigenaardig, soms grappig, soms vervelend, soms levensgevaarlijk. … Als de chirurg je linker- i.p.v. je rechterbeen opereert … of als je de instructie krijgt met de auto links af te draaien terwijl de aangever rechts bedoelt …. Naar links? Neen! Ander links! … (Her)ken je de reactie als iemand naar de verkeerde kant gaat? Het is overigens heel eigenaardig dat wie problemen heeft met het onderscheid tussen links en rechts, meestal geen moeite heeft met het verschil tussen voor en na, in en uit, boven en onder … Dat zou te maken kunnen hebben met het verschijnsel “links geboren en rechts gemaakt” zoals vroeger op school gebeurde bij mensen die als linkshandige toch rechts moesten leren schrijven. Voer voor psychologen en neurologen! 

We keren terug naar het marcheren in het leger, vroeger … Heel wat jonge kerels kenden niet eens het verschil tussen links en rechts en om daaraan te verhelpen, lieten de instructeurs aan de linkervoet een ‘poes’ (een “pluk”) hooi (of ‘huuj’) binden en aan de rechtervoet een ‘poes’ stro (‘strooi’ of ‘struuj’), zo gaat het verhaal. Het onderscheid tussen ‘hooi’ en ‘strooi’ kenden ze allemaal … in tegenstelling tot de jongeren vandaag de dag, maar dat is weer een ander verhaal! Marcheren, dus, en op het commando van hooi, strooi, … slaagden de recruten er dan toch in correct en synchroon te stappen. Dit verhaal vind je overigens ook in andere landen en talen terug. In het Oxford English Dictionary zou een lemma bestaan hebben met de termen “hayfoot” (hooi-voet) en “strawfoot” (stro-voet)! Een recruut in de Amerikaanse burgeroorlog noemde men “strawfoot” en in de Vlaamse film “De Loteling” kun je deze hooi-strooi-instructie ook horen, zo blijkt. En er is meer …

In ons dialect kennen we het gebruik om onze kleren bij het wassen ‘links’ te trekken en dat betekent dat je ze “binnenstebuiten” trekt. De kleren zouden dan minder snel slijten … en sommige kledingstukken zou je ook best ‘links’ strijken omdat dat veiliger is! “Links” heeft als woord voor sommigen ook een negatieve gevoelswaarde omdat het verbonden zou zijn met “slinks” (sluw, achterbaks) … en dan hebben we het niet eens over politiek “links en rechts”.  “Links” en “slinks” stonden in de Middeleeuwen tegenover “rechts” dat “goed” betekende. “Averechts” (in de tegenovergestelde richting) komt van “van de rechte weg af”. Die negatieve bijbetekenis van “links” speelt overigens ook mee in de uitdrukking “iets links laten liggen” (iets geen aandacht geven) en in het Italiaans gebruikt men het woord “sinistra” (“sinister” = dreigend, luguber) voor “links”.

Meer ‘hooi en strooi’: als je “links en rechts” eens rondkijkt of via de onderstaande “links” (of is het rechts? Ha, ha)…

https://www.ensie.nl/soldaten/hooi-strooi
https://www.americanheritage.com/hayfoot-strawfoot
https://languagelog.ldc.upenn.edu/nll/?p=2415#:~:text=hay%2Dfoot%2C%20straw%2Dfoot%3A%20with%20right%20and%20left,right%20foot%20from%20the%20left.
https://www.scriptiebank.be/scriptie/2007/ierse-softshoe
https://www.tipsenweetjes.nl/schoonmaken/is-beter-om-kleding-binnenstebuiten-wassen/
https://onzetaal.nl/uploads/nieuwsbrieven/sinister.html
https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20150327_01601413
https://www.maxvandaag.nl/sessies/themas/media-cultuur/haalt-u-links-en-rechts-door-elkaar-hier-komt-dat-door/

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 43 van 22 oktober 2021.

Louis Dingenen

Hon(d)sgezèèk(e)

‘Deu isser wieër! Alle ho.n(d)sgezèèke kimt er mich hei vroage wennieë dat ich zenne vielo vèèrig hem!’ (Daar is hij weer! Om de haverklap komt hij mij hier vragen wanneer ik zijn fiets klaar heb!)

Je kan je voorstellen dat de fietsenmaker er niet mee blij mee is dat een klant om de haverklap, telkens weer, voortdurend, heel dikwijls, om de/alle vijf voet … kortom ‘alle ho.n(d)sgezèèk(e)’ of ‘ieder ho.ndsgezeik’ binnenloopt.

Ook in het Peerder dialect is de uitdrukking ‘alle ho.n(d)sgezeike’ of ‘alle ho.n(d)sgezèèke’ bekend. De uitspraak kan variëren: met of zonder /d/ na hond, met of zonder /e/ op het einde en, pardon my French, met een tweede deel dat kan variëren van ‘gezeik’ over ‘gezèèk’ tot ‘gezeikes’ en ‘gezèèkes’.

Van Dale definieert “gezeik” braafjes als “gezanik, gezeur”, maar de combinatie met onze “hond” levert toch een andere betekenis op, al is de ondertoon van “gezeur” wel degelijk aanwezig.

‘Alle ho.n(d)sgezèèk(es)’ betekent dat iets gebeurt met de frequentie waarmee een hond plast of, plat gezegd … zeikt! En ja, dat is dus letterlijk ‘alle ho.ndsgezèèke’ waarmee bedoeld wordt dat het heel, heel dikwijls gebeurt. Vraag het aan een hondenliefhebber die zijn hond(je) uitlaat en hij zal je antwoorden dat zijn huisdier(tje) ongeveer “om de vijf voet” een plasje doet. Niet letterlijk om de vijf voet, natuurlijk, want dat zou (bij benadering) om de anderhalve meter zijn, maar toch bijzonder dikwijls. Meestal is het overigens maar een druppeltje of net iets meer … kwestie van niet alles ineens op te gebruiken bij de afbakening van zijn gebied, niet?

Honden, en ook andere dieren, communiceren blijkbaar (vooral) via geuren en die geuren scheiden zij grotendeels via de urine af, zo lees je o.m. bij Doggo.nl. In verband met die “druppeltjes” heb ik wel eens gehoord dat een ‘hond tritst’ en elke keer ‘een trits’ plast. “Trits” betekent “een drietal” en in de context hierboven zou dat wel kunnen kloppen: elke keer een drietal druppels! En ‘tritsen’, kwam dat ook niet voor bij het met de hand melken, als er maar een dun straaltje of bijna niets meer uit de ‘deemen’ (tepels van de uier) kwam?

Geloof het of niet, zo leert een mens nog eens iets bij, maar ondertussen is die fiets nog niet hersteld … ‘en deu haddem toch wieër nie zeker, de zèèker … alle ho.n(d)sgezèèke kimt er hei aan …’

Meer ‘hondsgezèèk’:

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect/peers
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=telkens http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/hondsgezeik%2C+alle+~
https://www.doggo.nl/artikelen/hondengedrag/waarom-markeert-een-hond-met-urine/
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/trits

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 8 van 19 februari 2021.

Louis Dingenen

Hennig

‘’t Is hennig zegge dat dit mesjien hennig is om te wèrreke, mè ’t giet nie en ich bin het hennig mieg!” (Het is makkelijk zeggen dat deze machine handig is om mee te werken, maar ze gaat niet en ik ben het erg beu!)

‘Hennig’ is een veel gebruikt dialectwoord, ook in het Peerder dialect, en het heeft minstens een viertal verschillende betekenissen die in de context duidelijk worden.  Als jij er meer kent, laat het ons dan zeker weten!

In het AN herkennen we het woord “hand” in “handig” dat je dan niet letterlijk moet interpreteren als “met de hand”. Handig drukt uit dat iets gemakkelijk, comfortabel of geschikt is “om te hanteren”, bv. een mes is handig om iets te snijden: ‘e mes is hennig om iets te snije’ zeggen wij dan. In de voorbeeldzin staat dat ‘het hennig zegge is …’ en je kan dat begrijpen als ‘gemakkelijk, eenvoudig’ … en dus ook “handig”, het komt je goed van pas!

Als je bedreven of vaardig bent in het hanteren van een mes, bv. als slager, dan zeggen wij ook dat je “handig of behendig bent met een mes” … in het dialect dat ‘ge hennig zijt met e mes’. We kennen allemaal wel een “handige harry”, iemand die buitengewoon goed is met zijn handen en erg bedreven is in allerlei klusjes en reparaties. Soms duikt daarbij ook de bijbetekenis van “slim” en zelfs “gewiekst” op. Denk hierbij bv. aan uitspraken als ‘dè is mich enen hennige, dèè … groeët aafgève, mè as ’t er opaan kimt, dan is ‘r foetsie!’ (Dat is me een mooiprater, die … grote woorden, maar als het er op aan komt, dan is hij weg!).

In het Engels kennen we “handy” in de betekenis van handig met …, maar ook in de betekenis van handig om te … Het (gebruiksvoorwerp) “past in de hand, is draagbaar …” zoals in “handycam”, een kleine draagbare videocamera! In het Duits bestaat “Handy” ook … maar het betekent “gsm, mobiele telefoon, smartphone”. Het Duitse woord “Handy” klinkt en lijkt Engels, maar het heeft er geen direct verband mee.

We gebruiken ‘hennig’ ook in betekenissen die we in het AN niet kennen. Als je zegt dat je ‘hennig mieg’ bent, dan betekent ‘hennig’ nogal, erg … en is het een graadaanduiding zoals in: ‘hennig hel’(nogal hard of luid), ‘hennig groeët’ (nogal groot), ‘hè haa het hennig zitte’ (hij had het nogal erg zitten), ‘hennig kaad’(nogal koud), enz …

Daarnaast betekent ‘hennig’ ook “mooi, knap” zoals in de zin ‘het is een hennig wicht’ wat oorspronkelijk betekende “vinnig en levendig”, maar met de tijd geëvolueerd is tot een “mooi” meisje … en een ‘hennig menneke’ kan natuurlijk ook.

Als je nog ‘hennig veel’ wil lezen over ‘hennig’, consulteer dan zeker het lemma “hennig” in het ‘hennig dik’ “Groot Woordenboek van het dialect van Meeuwen” van Jean Bosmans en “handig” in het “Thematisch Woordenboek van het Eksels Dialect” van Clement Agten. Je gaat er ‘hènnig’ veel plezier aan beleven!

Meer ‘hennig’:

https://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/handig
https://synoniemen.net/index.php?zoekterm=handig
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/hennig

Clement Agten, “Thematisch Woordenboek van het Eksels Dialect”, 2012;
Jean Bosmans, “Groot Woorden boek van he dialect van Meeuwen”, 2019, p 663

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 33 van 13 augustus 2021.

Louis Dingenen

Hèèrd

‘Wa ligde gèè zoe laat nog in ’nen hèèrd? Ge moest al lang in oeëre nèst ligge?’ (Waarom ben je nog zo laat op? Je moest al lang in je bed liggen!)

‘Hèèrd’ is Peerder dialect voor “haard”, de stookplaats in huis zoals in “open haard” en bij uitbreiding ook voor “bodem”, “vloer” en zelfs voor “het huis, de thuis en het gezin”. Letterlijk betekent ‘hèèrd’ dus ook “vloer” en die bestond vroeger uit gestampte aarde, daarna werden dat stenen vloeren en dan kwamen de vloertegels (“plaveien”) en het marmer, al zijn ook de houten vloer en de parketvloer altijd in trek gebleven!

‘Oppe ’n hèèrd’ en ‘in ’nen hèèrd’ betekenen “in huis” of “op de vloer” zijn, in tegenstelling tot “niet (meer) op de vloer” en dus aan het slapen of afwezig zijn. Als je tegen iemand zegt dat hij niet meer ‘ever d(n hèèrd maaëg kome’ dan bedoel je dat hij niet meer welkom is in jouw huis: ‘Van mijnen hèèrd aaf!’. En je mag ook zomaar niet iedereen ‘ever den hèèrd brèngen’ in die zin dat je niet om het even wie mee naar (t)huis mag brengen, want je weet niet ‘wie ge dan ever d’n hèèrd krijgt’ (over de vloer krijgt).

‘Hèèrd’ is ook dialect voor “haard” als haard, bron, middelpunt van … bv. een besmetting. In het Duits zegt men “Herd” en de verwantschap met ‘hèèrt/haard’ ligt voor de hand.

‘Hèèrd’ komt van het Middelnederlandse woord “hert”, stookplaats, dat ook voorkwam in de samenstelling “eertstede”, wat “thuis, domicilie” betekende en later “haardstede” geworden is. De stookplaats in een huis lag vroeger, op vastgestampte bodem, centraal in de woonruimte en was het middelpunt van de huiselijke activiteit, lezen we in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. De uitdrukking “eigen haard is goud waard” wijst op het belang dat gehecht werd, en nog wordt, aan een eigen woonst als onderdeel van de “vrijheid” en “onafhankelijkheid” die men heeft.

In 1798 vochten de boeren in de Boerenkrijg “voor outer en heerd” waarbij “outer” stond voor “altaar, geloof, Kerk” en “heerd” voor “haard, familie, gezin”, symbolen van de belangrijkste levenswaarden van de boeren. Als herdenking aan die Boerenkrijg schreef de Kempense dichter Jozef Simons tussen WO I en WO II het gedicht “Voor outer en heerd” en Perenaar Armand Preud’homme heeft het getoonzet. De leuze “Voor outer en heerd” werd door de Vlaamse Beweging “omarmd” (of gekaapt) en het lied van Simons en Preud’homme werd in WO II door de Sturmbrigade Langemarck van de Waffen-SS als strijdhymne gezongen. Het ging om Vlaamse vrijwilligers die als Oostfronters met nazi-Duitsland meevochten en het lied heeft daardoor een erg negatieve reputatie gehad, zo lees je in Wikipedia.

“De vrouw (de moeder) aan de haard” is lang het adagio geweest in het doorsnee brave katholieke Vlaamse gezin waarbij de vader (uit) ging werken en “moeder thuis als “huisvrouw” aan de haard” bleef om voor het gezin, het eten en het huis te zorgen. “Bij de haard” was van 1949 tot 1987 het populaire tijdschrift van eerst de Boerinnenbond (1911-1971) en daarna de KVLV. In 1987 veranderde het tijdschrift van naam in “Eigen Aard” en sinds 2005 heet het “Vrouwen met Vaart”, uitgegeven door de katholieke Vlaamse vrouwenorganisatie Ferm. 

Nog ‘hèèrd’:

http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/haard10
https://nl.wikipedia.org/wiki/Jozef_Simons
https://nl.wikipedia.org/wiki/Voor_outer_en_heerd
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ferm

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 27 van 2 juli 2021.

Louis Dingenen

Heem en lijfke

‘Ich doen strak m’n nauw heem aan, want ich moet er deftig autzien!’ (Ik trek straks mijn nieuw hemd aan, want ik moet er deftig uitzien!)

Zullen we het eerst proberen eens te worden over wat we in het Peerder dialect precies bedoelen met een ‘heem’? Een kledingstuk, ok, een “hemd” dus. Is het dan een ‘o.nnerheem’ dat je als man of vrouw over je blote bovenlijf draagt om je lichaam warm te houden en onder je andere kleren draagt? Meestal gebruiken we dan de verkleinvorm ‘o.nnerheemke’ of de afgekorte vorm ‘heemke’. Zo’n ‘heem’ kan korte of lange of  helemaal geen mouwen hebben zoals bij een “singlet” of een ‘marcelleke’. ‘We kennen ook nog de term ‘o.nnerlijfke’ voor dit kledingstuk en het is zeer aangeraden om hiervoor het verkleinwoord te gebruiken, want ‘o.nnerlijf’ is helemaal iets anders dan ‘o.nnerlijfke’! Toegegeven, de jeugd is niet meer zo geneigd om nog een ‘o.nnerheem’ of ‘o.nnerlijfke’ te dragen en kent vermoedelijk het onderscheid tussen ‘o.nnerheem’ en ‘bovenheem’ niet meer. De varianten van ‘heem’ variëren van ‘him’,‘hum’ en ‘humme’ tot ‘hummes’, hummet’, ‘himme’, ‘himmit’, ‘himmes’ en waarschijnlijk nog wel enkele varianten. Een ‘lijfke’ heet in Peerder dialect ook wel ‘liejfke’ en ‘lufke’ en ook ‘camesole’, ‘camisole’ of ‘kamizool’, een mouwloos onderhemdje voor vrouwen.

Tot zover het ‘o.nnerheem’. Heb je het bij ‘heem’ over een ‘everheem’ (voor de mannen) of een ‘bloes’ (voor de vrouwen), dan spreken we over een katoenen of zijden kledingstuk dat over het ‘o.nnerheem’ gedragen wordt als onderdeel van je bovenkledij. Je kan als man over je hemd bv. nog een ‘gilet’, een trui of een jas dragen en om de hals van je hemd kan je bv. een das of strikje dragen. Als je zo’n ‘heem’ aantrekt en de ‘heemslip(pe)’ in je broek steekt, dan kan het hemd rond je lichaam spannen en dat kan voor ongemak zorgen. ‘Doet oeër heem tegoei, oeër slip hingt aut!’ en die slip heeft niets met je onderbroek te maken! Een tip is dat je dan een beetje ‘heemt’ of ‘bloest’ wat betekent dat je bv. door je uit te rekken, ervoor zorgt dat je hemd rond je middel een beetje losser komt te zitten zodat het hemd losjes op de broekrand zit. Als iemand je vraagt wat je daar staat te ‘heemslippen’, dan gaat het heus niet over je hemd, maar wel over je gedrag en je houding die aangeeft dat je staat te treuzelen, te talmen, te twijfelen …

Er bestaan allerlei uitdrukkingen en zegswijzen met het woord ‘heem’. Zo kun je iemand belachelijk of te schande maken door hem ‘in z’n heem te zètten’ en dan staat hij ‘in z’n heem’. Als je iemand ‘z’n heem van ze lijf’ vraagt, dan wil je zowat alles van die persoon te weten komen. Ken je de uitdrukking “het hemd is (of zit) nader dan de rok”? Ze betekent dat je eerder iets voor jezelf en je familie doet dan voor anderen. Ik vermoed dat wij die niet in ons dialect kennen. Wij kennen rok als kledingstuk voor vrouwen dat de benedenhelft van het lichaam bedekt, maar in deze uitdrukking staat “rok” voor de oudere betekenis van “jas”. Wij kennen in het AN overigens de uitdrukking “Eerst oompje en dan oompjes kinderen” die ongeveer hetzelfde betekent, maar ik betwijfel ook of we die in het Peerder gebruiken.

‘Heem’ betekent overigens ook “woonplaats” zoals in “heemkunde” … maar dat is een verhaal apart!

Meer ‘heem en lijfke’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/hemd
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/onderlijfke
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/hemd

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 37 van 10 september 2021.

Louis Dingenen

Heem

‘Elleke vrijdig haan ve vergadering met de leiding vanne KLJ in ’t Jeugdheem op ’t Molhem’ (Elke vrijdag hadden we vergadering met de leiding van de KLJ in het Jeugdheem op ’t Molhem)

‘Jeugdheem’ betekent in o.m. het Peerder dialect “jeugdhuis” en ‘heem’ als zelfstandig woord is een oud-Nederlands woord voor “thuis, plaats van herkomst, woonplaats, verblijfplaats, geboortegrond” zo lezen we in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. In het Oud-Nederlands sprak men over “chaim” in de betekenis van woning, verblijfplaats, woonplaats. We herkennen het Duitse “Heim” (thuis) en “Heimat” (vaderland) en het Engelse “home” als woorden van dezelfde oorsprong.

Als alleenstaand woord wordt ‘heem’ niet frequent gebruikt, maar wel in samenstellingen en ook in plaatsnamen. Misschien zijn de samenstelling “heimwee” en “heemkunde” de meest bekende en herkenbare woorden waarin we ‘heem’ kunnen terugvinden. Heemkunde heette vroeger “volkskunde” en is bezig met de studie van en onderzoek naar de eigen omgeving. Daarbij kunnen allerlei invalshoeken gebruikt worden zoals de geschiedenis, de demografie, de topografie en … ook de taal en dat mondt dan bv. uit in de studie van de plaatselijke taal, het dialect! Hoewel de interesse in retro en vintage in de maatschappij groot is, toch hebben de heemkundige kringen het moeilijk om te overleven.

We vinden ‘heem’ ook terug in woorden als “inheems” (uit eigen land komend), “uitheems” (uit een ander land komend) en “ontheemd” (verjaagd/weggevoerd uit de eigen vertrouwde omgeving).

Als je “heimwee” hebt, verlang je sterk naar je (t)huis en je geboortegrond en bij uitbreiding ook naar iets dat er niet meer is en dat je erg mist, bv. heimwee naar vroeger, naar je jeugd enz … “Heimwee” is een leenvertaling uit het Duits, de taal waarin het begrip “Heimweh” op het einde van de 17de eeuw ontstaan is. Via Zwitserse huursoldaten die in “den vreemde” actief waren en hun thuis erg misten, is het begrip verder in Europa bekend geworden. Vandaag de dag is het begrip “nostalgie” meer in de mode.

Heem’ komt ook voor in de plaatsnaamkunde (toponymie) en in Peer is ‘Mollem’ of ‘Molhem’ daar een mooi voorbeeld van. “Mol” komt van “molen” (zie bv. ook ‘moller’(molenaar)) en ‘hem’ kennen we van ‘heem’. ‘Molhem’ kan dus betekenen: “molenhuis”, “plekje grond waarop een molen staat”, maar het zou ook “het huisje daar bij die molen” kunnen zijn … en, hé, dat klinkt bekend … niet? “Daar bij die molen, die mooie molen …” en zing gerust luidop verder …! Succes!

En oh ja, ‘heem’ kan ook “hemd” betekenen, maar daarvoor kan je in een ander dialectstukje terecht!

Meer ‘heem’:

https://www.encyclo.nl/begrip/heem; http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/heem1
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/14674
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/heem3
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/heimwee
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/heimwee

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 38 van 17 september 2021.

Louis Dingenen

Haan

‘Haaën ve mèr haaën genoeg om dèèn haan te haan!’(Hadden we maar handen genoeg om die haan (vast) te houden!)

De voorbeeldzin hierboven bevat vier keer het (dialect)woord ‘haan’ in vier verschillende betekenissen … en, inderdaad, de zin klinkt een beetje geforceerd, maar met ‘haan’ kun je vele kanten op.

Een ‘haan’ is zowel in het AN als in het Peerder dialect een “mannelijke kip” en een “torenhaan” of “windhaan” is een metalen plaat in de vorm van een haan die bv. boven op de kerktoren de windrichting aangeeft!

‘Haan’ is in ons dialect ook het meervoud van ‘hand’ en kent als varianten ‘hèèn’, ‘han’ en ‘hen’! ‘Ge moet oeër haaën bij o.ch haan!’(Je moet je handen thuishouden).

‘Haan’ kan ook “houden” en “hadden” betekenen. ‘Haan’ als “hadden” is de onvoltooid verleden tijd zijn van het zelfstandig werkwoord “hebben”: ‘Vèè haan taus vrigger gienen otto!’ (Wij hadden vroeger thuis geen auto!). In deze zin betekent ‘haan’ “bezitten”, maar het kan ook “(blessure) oplopen” betekenen zoals in ‘den otto ging ever kop, mè ze haan niks’ (de auto ging overkop, maar ze hadden niets (opgelopen)). ‘Haan’ kan ook als hulpwerkwoord optreden, zoals in ‘Vèè haan dè nie gedeun, mè toch krege vèè de straf!’ (Wij hadden dat niet gedaan, maar toch kregen wij de straf!).

‘Haan’ als “houden” komt veel voor, ook in samengestelde werkwoorden. De laatste ‘haan’ in de voorbeeldzin hierboven betekent “(vast)houden” en in ‘Gieget ‘em haaën, dinkde?’ betekent ‘haan’ “lukken” of “standhouden”: “Zal het lukken, denk je?” In dezelfde context situeer je de vraag ‘Gieget ijs haaën?’ “Zal het ijs houden (= sterk genoeg zijn)?” Als je de binnenband van een fiets nog maar eens herstelt, vraag je je af: ‘Hoelang zeu’r nau haaën?’ en als je iets in de driepvries bewaart, kan je vragen: ‘Hoelang giet zich dè haan?’ (Hoe lang blijft dat goed?) Als je iemand terugziet die je al lang niet meer ontmoet hebt en die persoon ziet er goed uit, dan kan je zeggen: ‘Amai, dèè hèèt zich goed gehaaën!’ Als je die persoon “te vriend wil houden” dan ‘moede ‘t er goed mee haaën!’ of hem ‘te vriend haaën’. En als je het eens bent met iemand, dan zeggen we ‘Ich haaën het met him!’ (ik ga akkoord met hem).

‘Haan’ betekent ook “houden” in de zin van “kweken, grootbrengen, verzorgen …”: ‘In dèè stal haaën ze verrekes en in dèèn aanere stal haaën ze hinne!’ (In die stal kweken ze varkens en in die andere stal houden ze kippen!). Als de boerenzwaluwen in de lente opduiken, vraagt de boer: ‘Boe zeun die haaën?’ (Waar zouden die hun nest hebben?) en hij weet heel goed dat de zwaluwen zich graag in de koeienstal nestelen, maar blijkbaar gaat dat niet meer samen met de hygiëne in de moderne melkstallen. ‘Ge moet o.ch aane regels haaën!’ stelt de boer en de kans is dus groot dat hij de nesten verwijdert. Sommige zwaluwen zijn evenwel ‘nie te haaën’ (niet tegen te houden) en nestelen zich daar waar de boer er niet bij kan. Je kan die vogels ‘nie tegehaaën’, ‘deu is gieën haaën aan’ (er is geen houden aan) … Andere voorbeelden van samengestelde werkwoorden met ‘haan’ zijn ‘doorhaaën’ (bv. met Nieuwjaar tot heel laat/vroeg feesten), ‘eeverhaaën’ (bv. bij een maaltijd iets overhouden voor de dag erna), ‘vasthaaën’ (vasthouden), ‘volhaaën’ (niet opgeven) …

Een heel aparte plaats in deze rij bekleedt het werkwoord ‘bijhaaën’ dat in een viertal betekenissen gebruikt kan worden. ‘Bijhaaën’ kan betekenen dat je “iets niet wegwerpt omdat je het bv. verzamelt”. In de zin ‘Loeëp toch nie zo hèl, ich kan o.ch niet bijhaaën!’ wil je aangeven dat je geen gelijke tred kunt houden met de ander en die dus niet kunt “bijhouden”. En als je buurman zegt dat je tuin er zo mooi uitziet, dan zeg je: ‘Ich haaën ‘em ooch goed bij, hè!’ waarmee je bedoelt dat je er heel regelmatig in werkt. Opletten moet je met de vierde betekenis van ‘bijhaaën’, want ‘as ge iemed bijhaaëd’ plaag je die persoon eigenlijk en dan moet je weten waar de grens ligt tussen plagen en pesten!

Een voorlaatste en ook “oude” betekenis vinden we in de zin ‘Wa stiet er mich deu toch wieër te haaën? Zjust e scheup!’ Je vraagt je dus af wat hij daar weer besluiteloos of onwetend staat te drentelen of te treuzelen, “net als een schaap”!

En tot slot gaan we naar het feest, want als je vraagt ‘Boe geun ze de brauleft haaën?’ dan wil je weten waar ze het bruiloftsfeest vieren. En dat roept natuurlijk de vraag op of geliefden in het Peerder dialect ook zeggen: ‘Ich haaën van o.ch!’ of dat ze iets anders zeggen … Oh ja, nog een uitsmijter over relaties: ‘Wa wit die deuvan? Die hèèt toch niks te haaën!’ (Wat weet die daarvan? Die heeft toch niemand/geen relatie/geen man!)

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 29 van 16 juli 2021.

Louis Dingenen

Grien

‘Van grien plikke krijgde gieën grien vingers, mè kaa en vaul vingers!’ (Van rapen plukken krijg je geen groene vingers, maar koude en vuile vingers!’

‘Grien’ is een Peerder dialectwoord met verscheidene varianten in uitspraak en betekenis. We kennen ‘grien’ (met korte /ie/) in de betekenis van (kool)rapen met groen loof en ‘grien’ worden geoogst in het najaar. Varianten in het Peerder dialect zijn ‘green’ en ‘gru(u)n’. Het gaat om rapen die vooral als dierenvoedsel gewonnen worden, maar die in de oorlog ook door de (armere) mensen gegeten werden. Vroeger moest je die rapen met de handen uittrekken bij het oogsten en in de late herfst kon het dan al bijtend koud zijn en zelfs vriezen. Met je blote handen dan ‘grien of kroeëte moete plikke’ (rapen of bieten moeten (uit)trekken) … was geen plezierig werk. En de kinderen moesten meehelpen en leden kou, tot wenens toe. Vandaag de dag wordt vooral mechanisch geoogst. Als die rapen dan geoogst waren, moesten ze met de hand of de bietenmachine gesneden worden … ‘repe snijen/sniejen’, heette dat … en vandaar ook de uitdrukking ‘ich bin repe snijen’ die je letterlijk kan interpreteren, maar ook figuurlijk : “ik ben er (ongezien) vandoor”.

‘Grieën’ (met een langere /ie/ vandaar de extra ë) is de kleur die wij in het AN kennen als “groen”. Het loof van het ‘grien’ (de rapen) is meestal ‘grieën’ en de kleur van gras is (doorgaans) ook ‘grieën’. Uitspraakvarianten in het Peerder zijn hier ook ‘greeën’ en ‘gruun’. Als iets ‘grienig’ is of ‘grieënechtig’, dan is het groenachtig en hetzelfde bedoelen we met ‘griensig’. Als je in Peer hoort dat iemand niet genoeg ‘griente’ eet, dan weet je dat hij onvoldoende “groente(n)’ eet. Een synoniem van ‘griente’ kan ‘grienighèd’ zijn. En in het recyclagepark moet je groenaval bij ‘’t grieën’ deponeren!

Iemand kan ‘grien’ (kortere /ie/, maar toch de kleur) vingers hebben, maar het kan ook helemaal een ‘grieëne’ zijn (langere /ie/) … ‘Ene griene’ kan twee betekenissen hebben: een gierigaard of een aanhanger van de politieke partij “Groen” of mogen we algemener zeggen: iemand die “milieuvriendelijk” is en/of erg van de natuur houdt. Als iemand alleen maar ‘grieën is achter z’n oeëre’, dan bedoelen we dat hij nog “jong en onervaren” is en dus een “groentje”! ” Gek dat je een “groentje” in ’t leger … “een bleu” noemt, niet? Je kan natuurlijk ook ‘grieën kieke’ (zuur of jaloers kijken) of ‘grieën lache’ (ongemakkelijk lachen)!

‘Hèè is nog te grieën om inne winter te stoke!’ … Tja, wat wordt hier dan precies bedoeld? Wil de betrokkene geen geld uitgeven om het warm te krijgen en is hij dus te gierig om in de winter te stoken? Of is hij te milieubewust om te stoken en wil hij liever kou lijden dan de natuur te schaden? De context van deze zin zal zeker de correcte interpretatie opleveren. Wat moet je dan denken bij ‘griene poor’? Bedoel je hier letterlijk de “groene prei” of bedoel je dat het gaat om “een extreem gierig iemand”? Ook hier zal de context wel de goede richting aanwijzen! ‘Poor’ komt overigens van ‘porei’ dat wij ook in ons dialect kennen en dat in het Middelnederlands “porreye” heette. Het verband het Franse “poireau” hoor en zie je ook! Onze ‘poor’ kan overigens enorme afmetingen aannemen … want volgens sommige telers is hun ‘poor zoe groeët da ge’r oeëre vielo tege ko.nt zetten’ (is de prei zo groot dat je je fiets er tegen kunt zetten).

Nog een kleine uitdaging en waarschuw eerst je huisgenoten met de mededeling dat je niet aan het raaskallen bent! Probeer nu vlot, duidelijk en vooral luidop het volgende woord uit te spreken: ‘appelbleuzieëgrieën’! Voor mijn part mag het ook ‘appelblazieëgruun’, ‘appelblauzieëgreen’ of ‘appelbloazieëgruun’ zijn … zolang je tong er maar niet “appelblauwzeegroen” begint uit te zien! Nog een toemaatje: van een jeugdvriend heb ik de term ‘verrekesstaldeergrieën’ geleerd … groen zoals de deur van de varkensstal geschilderd is … of was!

Meer ‘grien’:

http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/porei http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/groen+achter+de+oren

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 31 van 6 augustus 2021.

Louis Dingenen

Go(o)dsig en gebenedijd

‘Van dèèn hiele prèèk hem ich gie go(o)dsig woord versteun!’ (Van die hele preek heb ik geen gebenedijd woord verstaan!)

Het hoeft natuurlijk niet altijd een preek te zijn waar je niets van verstaat, maar in ons voorbeeld past het wel dat je van de godsdienstig geïnspireerde toespraak geen ‘godsig’ of ‘goodsig’ woord verstaan hebt. In het Peerder dialect betekent ‘godsig’ of ‘goodsig’ eigenlijk dat je er geen ‘gebenedijd’ of “gezegend” woord van verstaan hebt … “niets”, dus. Of “niemand”, zoals in ‘Oppe mèèrret waas er giene goodsige mins te zien!’ De verwijzing naar “‘God” of iets “goddelijks” zou je kunnen herkennen in ‘go(o)ds’, maar je mag dat niet als “goddelijk” in het AN omzetten … Een “goddelijk” woord komt van hierboven, al kan iets “goddelijks” ook iets “heerlijk, hemels” betekenen in ons aardse bestaan. Misschien zijn er nog wel dialectvarianten van ‘go(o)dsig’ of synoniemen … en hierbij denken we richting ‘godselijk’ of ‘goodselijk’. Een erg plausibele verklaring kan natuurlijk ook zijn dat het gewoon een vervorming is van de woordgroep ‘god zeg’ zoals in ‘Godseg, wa hadde nau wieër gedeun?’ (God zeg, wat heb je nu weer gedaan?)

In het AN is “gebenedijd” zeker een afdoend synoniem van ‘go(o)dsig’. Misschien is dat Latijn voor jou … en dan heb je ook nog gelijk! “Gebenedijd” betekent letterlijk “gezegend” en is terug te voeren tot het Latijnse werkwoord “benedicere” dat “bene” (goed) en “dicere” (zeggen) of “zegenen” betekent. Daarvan afgeleid is bv. de klassieke voornaam “Benedictus”, dikwijls afgekort tot “Dictus” of  “Dictes”, wat dus “de gezegende” betekent. Een ideale naam om ook de koster van de parochie te worden!

Eveneens van “benedicere” afgeleid is “benedictijn”, monnik in de religieuze orde van de Heilige Benedictus. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands leert ons dat Benedictus van Nursia (nu Norcia in de buurt van Perugia, Midden-Italië) rond 529 de eerste kloosterorde van de westerse kerk stichtte, de Benedictijnerorde. Hij is ook de auteur van de “kloosterregel” waarin hij beschrijft hoe een monnik zou moeten zijn en leven. Heel wat bekende kloosterordes hebben zich nadien geïnspireerd op dit werk. Een van de bekende leefregels van Benedictus is “ora et labora”, bid en werk, waarbij “bidden” ook staat voor “bezin, denk na, filosofeer …!”  Er bestaat overigens ook een kloosterorde van Benedictinessen (let op de spelling!), vrouwelijke monniken die volgens de regels van de Heilige Benedictus leven.

Andere woorden met verwijzingen naar heiligen en/of religie komen later wel eens aan bod. Als je er nog kent … stuur ze dan maar door … en alvast, hartelijk dank!

Nog ‘go(o)dsig en gebenedijd’:

http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/gebenedijd http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/benedictijn https://nl.wikipedia.org/wiki/Benedictijnen

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 36 van 3 september 2021.

Louis Dingenen

Faar

‘Zet oeër faren es aaf … want dèè van gins kimt, dèè kan aaners nèks zien!’( Zet je grootlichten eens uit anders kan degene die van ginds komt niets zien!)

Een ‘faar’ is een dialectwoord dat (o.m.) in Peer gebruikt wordt en verscheidene betekenissen heeft. Een synoniem van ‘faar’ in de voorbeeldzin is een ander bekend begrip uit ons dialect nl. ‘groeët licht’. Dat “groot licht” kan op twee manieren geïnterpreteerd worden: als de “koplampen” zelf die dat licht produceren én als dat grote licht zelf. Als de inspecteurs bij de autokeuring vragen je ‘groeët licht’ op te zetten, dan willen ze dat je je ‘faren’ of “grootlicht” aanzet, want je koplampen staan al aan omdat ze eerst je ‘klèèn licht’ of “dimlicht” gecontroleerd hebben. ‘Faar’ komt overigens van het Franse woord “phare” dat “koplamp” betekent. Je kan natuurlijk ook nog “verstralers” (met de klemtoon op “ver”) op je autobumper monteren als je echt ver wil zien in het donker en dan heb je ook een soort ‘faren’ nodig die lijken op “schijnwerpers”. Schijnwerpers zijn sterke lampen die gebruikt worden om bv. een parkeerplaats, een manège, een voetbalveld …te verlichten.

Figuurlijk (maar soms ook tegelijk letterlijk) kan je natuurlijk ook “in de schijnwerpers” staan en dan sta je “in de belangstelling”, met echte of symbolische spots op je gericht. Figuurlijk kan iemand ook een “groot licht” zijn, maar toch even opletten als ze je als “groot licht” bestempelen … Eigenlijk bestaat alleen de uitdrukking “geen groot licht zijn” in het Nederlands en als iemand jou een groot licht noemt, dan zou het wel eens kunnen zijn dat hij ironisch of zelfs sarcastisch bezig is en … precies het tegenovergestelde bedoelt. Hij is “(g)een groot licht” betekent dat hij “niet bijzonder slim” is. Zeggen we dat ook zo in het dialect? ‘Dè is ooch gieë groeëte licht, dèè!’ (Die is ook niet bijzonder snugger, die!)

Met ‘faren’ kunnen we in het dialect ook onze “ogen” aanduiden, zoals in de zin ‘Ich hem een bleu (of bla, of blau, of bloa) faar van tege de kas te loeëpen’ (Ik heb een blauw oog van tegen de kast te lopen). ‘Kiek es aut oeër fare, mins!’ zeg je als je wil dat iemand uit zijn ogen kijkt, maar echt beleefd of tactvol ben je dan niet!

‘Faar’ kan nog figuurlijk gebruikt worden als je bv. zegt dat ‘oeër faar aut is!’. Je bedoelt dan dat je “heel moe” of “totaal op” bent. Je kan ook zeggen dat je ‘kaars (of je bougie) aut’ is, dat je ‘pijp aut’ is, dat je ‘lamp aut’ is of zelfs dat je “lantaarn”, je ‘lamptèèn aut’ is, al is dat laatste wel een heel oud woord in ons dialect. In dat verband heb ik ooit horen zeggen: ‘Geud es aut de licht, lamptèèn!’ en dat was een sarcastische opmerking tegen iemand die dacht dat hij licht wierp op een zaak, maar eigenlijk stond hij letterlijk en figuurlijk … ‘inne licht’ en hield hij dus het licht tegen. ‘Lamptèèn’ komt van het Franse woord “lanterne”, lantaarn.

Tot slot: ‘faar’ betekent ook ‘vuurtoren’ in sommige Vlaamse dialecten, maar ik denk dat wij ‘faar’ niet in die betekenis gebruiken … of wel?

Meer ‘faren’:

https://vlaamswoordenboek.be/definities/term/faar
https://www.politie.be/5426/vragen/verkeer/welke-autolichten-gebruik-je-wanneer

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 41 van 8 oktober 2021.

Louis Dingenen