Lier en lieren

“’t Is goed, zet die lieër mer tege de mieër en geut mè wieër liere, ge had genoeg gehollepe!” (‘t Is goed, zet die ladder maar tegen de muur en ga maar weer studeren, je hebt genoeg geholpen)

In het Peerder dialect kunnen ‘lier’ en ’lieëre’ verschillende betekenissen hebben. Zoals in het AN kan ‘lier’ verwijzen naar een toestel om goederen uit bv. een ruim te hijsen (Van Dale) of om een auto uit een gracht te trekken. Toen een neef mij een paar jaar geleden vroeg of ik thuis een ‘trui’ had liggen, wist ik niet goed wat hij bedoelde. Na enkele gerichte vragen had ik door dat hij naar een “lier” vroeg … en dat “treuil” (spreek uit: trui) blijkbaar het Franse woord voor “lier” is. Weer iets bijgeleerd, dacht ik toen, en ik vraag mij af of wij in Peer ook het woord ‘trui’ gebruiken voor “lier” …

‘Lier’ gebruiken we in ons dialect wel om de stad “Lier” aan te duiden, net zoals in het AN.  Ook de voorloper van de harp, het muziekinstrument “lier”, kennen we in het Peerder dialect als ‘lier’. Zouden er veel Perenaren zijn die op een lier kunnen spelen? Misschien hier en daar iemand die bij het vroegere folkfestival “Deustival” betrokken was … ‘Lieër’ kan ook nog de “leer” van iets zijn, bv. de leer van het Boeddhisme of de notenleer!

Als een oudere, pardon, meer “ervaren” Perenaar je naar een ‘lieër’ vraagt, dan is de kans groot dat hij naar een “ladder” vraagt. In Grote-Brogel heet zo’n toestel een ‘leijer’. Een trapladdertje heet een ‘traplieërke’ of een ‘trapleijerke’. Zo’n ‘traplieërke’ heeft minder en andere sporten dan een ‘lang lieër’, een ‘dobbel lieër’ (dubbele ladder die bovenaan scharniert) of een ‘scheiflieër’, een schuifladder, die je vandaag de dag overigens alle in verschillende lengtes en materialen aantreft. Vroeger werden twee houten balken gebruikt voor het (meestal zelf) vervaardigen van een ladder. Daarop, daarin of daartussen werden de houten ‘sproote’ (sporten) dwars bevestigd. Wat al die ladders gemeen hebben, is dat je ‘o.neraan de lieër’ moet beginnen, letterlijk dan. Figuurlijk geldt dat ook, maar blijkbaar niet voor iedereen, want sommigen gebruiken een “kruiwagen” om een aantal sporten over te slaan?

‘Lieëre(n)’ kan het meervoud zijn van ‘lier’ (ladder) of de infinitief van het werkwoord ‘lieëre(n)’ dat “leren, studeren” betekent. Ouders vinden het belangrijk dat hun kinderen goed ‘lieëre(n)’ en dat lukt natuurlijk beter als je goede ‘lieëraars’ hebt of bij een bekwame ‘lieërmiester’ in de ‘lieër’ of op ‘lieërcontract’ gaat! Een ‘gelieërde’ genoot (zeker vroeger) veel aanzien en was synoniem voor “intellectueel” … en soms ook voor ‘kamergelieërde’!

Een “ladder” in een nylon panty of ‘keuse-, kase- of kausebro.k’ is best vervelend en ook duur, zeker vroeger. Noemen wij dat ook een ‘lieër’? Navraag leert dat men in Peer over een ‘rits’ spreekt! Je kon zo’n ladder of ‘rits’ vroeger met speciaal gereedschap (laten) repareren, zo blijkt, en dat heette dan “ophalen”. Via deze link kan je een leuke en leerrijke video bekijken waarin je ziet hoe zo’n herstelling verloopt:

Nog ‘lier’:

https://www.modemuze.nl/blog/een-ladder-je-kous.

Nog een vraagje: hoe noem je in ons dialect een “touwladder”? Gebruiken we daarvoor ook het woord ‘lieër’ of ‘leijer’? Wij horen het graag!

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 25 van 17 juni 2021.

Louis Dingenen

Lap

‘As ge nie oppast, krijgde sèvves ‘n lap tegen oeër oeëre … zoe lang oppe lappe geun, ’t is een schaaën!’ (Als je niet oplet, krijg je meteen een klap tegen je oren … zo lang uitgaan, het is een schande!)

‘Lap’ betekent, in het AN en in het Peerder dialect, een “stuk” … leer (bv. de zool van een schoen) of stof of grond of vlees etc…. ‘As ge nie oppast, krijgde ‘nen lap tegen oeër oeëre!’ Die “lap” uit de voorbeeldzin vinden we niet in Van Dale, maar wel in het Middelnederlands waar ‘lap’ ook “klap” betekende: als je niet oppast, krijg je een klap tegen je oren! En de lap in ‘Lap, deu hadde ’t wieër!’ vinden we ook in andere dialecten en hoe zeg je die ‘lap’ in het AN? “Verdorie” suggereert het Vlaams Woordenboek.

Het meervoud van “lap” is ‘lappe’ en ja, ‘het zijn lappe!’ hoor je wel eens als iemand wil zeggen dat het “nogal wat is!”, meestal met de bijklank dat het om iets ernstigs gaat. Als iemand ‘lappe krijgt’, krijgt hij “klappen”, meestal letterlijk, soms figuurlijk.

‘As iemed drei daag achterieën oppe lappe gieët, dan is het toch logisch datter stikkapot is.’ (Als iemand drie dagen na elkaar zwaar uitgaat, dan is het toch logisch dat hij doodop is.) Je kan i.p.v. ‘op de lappen’ of ‘oppe lappe’ (zwaar uit)gaan, en ook ‘oppe lep’ gaan, niet? Het meervoud van ‘lap’ kan ook ‘lep’ zijn omdat de /a/ in het meervoud een umlaut /¨/ kan krijgen zoals dat gebeurt bij ‘zakken’ en ‘zek’ naar het voorbeeld van wat in het Duits gebeurt: Gast wordt Gäste in het meervoud en die /ä/ spreek je ongeveer uit als de /e/ in ‘lep’. En als je (te) veel uitgaat en te weinig zinvols onderneemt en dus rondlummelt, dan ben je een ‘lepper’, een leegloper, niet? Waar dat vandaan komt … wij horen het graag van jou!

Het verkleinwoord van “lap” is ‘lepke’ en heeft ook verscheidene betekenissen. Een “stukje” leer, stof, grond, vlees zoals in ‘e lepke hèsp’ … Een ‘(was)lepke’ is en speciaal stukje stof, nl. een “washandje” en een ‘smèèrlepke’of ‘smeerlepke’ is een ondeugend ventje, met ‘vaullepke’ als synoniem, maar dan mét de bijklank dat dit ‘vaullepke’ ook ‘vaul’, vieze of schunnige woorden gebruikt of ‘vies meniere dieët’ (vuile manieren doet)!

Met het werkwoord “lappen” bedoelt men in het AN “herstellen / verstellen”. Je kan ook iets ‘gauw of ferm lappen’ als je iets “snel of goed afhandelt”. Je kan ook ‘iemed erbij lappe’ als je bv. iemand verraadt. In het dialect kennen wij ook ‘iemed lappe’… op het voetbalveld wanneer je een speler zo tackelt dat hij valt. Als je hem ordinair ‘pieëteke lapt’ of ‘pieëteke hèèkt’ dan haak je je eigen voet achter die van de tegenstander zodat hij valt … en ‘lap, alwieër een gèèl of een rooi kaart!’, want ‘pieëtke lappe en hèèke’ zijn verboden! ‘Scheenlappe’ en ‘kneilappe’ horen ook in deze context thuis, maar dan om je te beschermen! Je kan ook ‘iemed iets lappe’ en dan heb je “iemand iets aangedaan” en meestal is dat iets wat die persoon niet graag heeft!

Een heel speciale vorm van ‘lep’ vind je in deze voorbeeldzin: ‘Hèè ha z’nne collega autgenoeëdigd, mè dèè kwaam met zen hieël haushaaën aaf en deu zaat er nau met 6 man op z’n lep’ (Hij had zijn collega uitgenodigd, maar die kwam met zijn heel gezin af en daar zat hij nu met 6 bezoekers in huis) ‘Met iemand op zijn lep zitte’ betekent dat je ermee opgescheept zit, dat je ze ‘gelaaie’ hebt, zoals ze in Peer ook zeggen.

‘Lep’ komt dan van stof, kleding enz, maar het betekent ook … “schoot”, zoals in ‘hè zaat bij hèèr oppe schoeët’ (hij zat bij haar op de schoot). We herkennen “schoot” ook in “voorschoot” (bij ons ook ‘scholk’) en denk ook eens aan het Engelse “laptop” (spreek uit: /lap-/ of /leptop/), een computer die je (van)op je schoot gebruikt. En als iemand ‘giene frang op z’n lep hèèt’ wil dat in Peer zeggen dat hij geen geld op zak heeft en, bij uitbreiding, niets bezit.

En dan is er nog iets … (Her)ken je ‘leps’ in deze zin: ‘Dèè slaai hèèt al veel te lang gelège, dèè is te leps om nog op te zètte!’ (Deze sla heeft al veel te lang gelegen, die is te slap om nog op tafel te zetten!) ‘Leps’ (en ook ‘verlept’) betekent hier dus dat iets er slap en flauw bijhangt en daardoor een smakeloze of ook zwakke indruk maakt. Synoniemen kunnen zijn: “kleverig, pips, flets, fleps …” Of deze ‘leps’ iets met “lap” te maken heeft, is niet echt duidelijk! 

Ken jij nog meer ‘lappe’, ‘lep’ of ‘lepkes’ … laat het ons dan zeker weten!

Meer ‘lappe’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/lappen#.X8Ki4s1KiUk http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/lap http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/leps

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 10 van 5 maart 2021.

Louis Dingenen

Kwikken, wegen en basculeren

‘Ich zaaëg me’ne petere dè pèkse op zijn hand kwikke en hèè zee: “Ich schat … ‘ne kilo!’’ (Ik zag mijn grootvader het gewicht van dat pakje met zijn hand schatten en hij zei: “Ik schat … 1 kilo!)

Het is een heel oud woord en een heel oud gebruik, maar ‘kwikke’ bestaat nog … en wij doen het zelf wel eens. In (o.m.) het Peerder dialect betekent ‘kwikke’ dat je iets met, of op de hand “schattend weegt” … Je houdt het te wegen voorwerp in je hand of met de hand vast en je beweegt je hand lichtjes op en neer om het gewicht te schatten. Soms wip je het voorwerp een beetje uit de hand op om nog een beter idee van het gewicht te krijgen: je bent aan het ‘kwikke’ en in Van Dale heet dat ook “kwikken”, maar er staat bij dat het woord slechts “gewestelijk” bekend is . “Quicken” betekende in het Middelnederlands “schudden, op en neer doen gaan”. Vanuit die betekenis is later ook ‘kwikkele’ (heen en weer gaan) ontstaan en ‘omkwikke’: als je te veel met je stoel ‘kwikkelt’ loop je het gevaar ‘om te kwikke’ en dan lig je daar! De uitdrukking “wikken en wegen” heeft blijkbaar niets met ‘kwikke’ te maken, want “wikken” betekent gewoon “intensiever wegen”!

Het zelfstandig naamwoord “kwik” kennen we van in onze thermometers en het bijvoeglijk naamwoord ‘kwik’ betekent zoveel als ‘kwiek’, gezwind, fluks, lenig. Misschien is de naam van stripheld Kwik uit “Kwik en Flupke” van Hergé daar wel op geïnspireerd, al is het vermoedelijk niet meer dan een gemakkelijke vertaling van het Franstalige personage Quick!

Als je een voorwerp ‘gekwikt’ hebt, weet je hoeveel het ongeveer ‘weegt’ of ‘woagt’, in het Peerder. Als je het op een geijkte weegschaal, een ‘woag’, een ‘bascule’ of ‘baskuul’ ‘weegt’ of ‘woagt’ en dus het “gewicht bepaalt”, dan weet je exact hoe zwaar het is en welk “gewicht het heeft”. ‘Wege’ of ‘woage’ kan je in ons dialect dus in twee betekenissen gebruiken, nl. “gewicht bepalen” en “gewicht hebben”, net zoals “wegen” in het AN. ‘Baskelere’ of ‘baskulere’ zegden ze vroeger ook in Peer, maar alleen in de betekenis van “gewicht bepalen”. Als je na een avondje ‘pintele’ of ‘pinteliere’ in café “De Bascule in Peer te “zwaar” had gedronken, dan was je ‘serjeus gelaaie’ en ‘baskeleerde’ of ‘balanceerde’ je soms tussen vallen en recht blijven. De naam Bascule verwees naar de ‘basculebrug’ of ‘weegbrug’ die daar vroeger gestaan heeft en waarop handelaars en boeren hun vracht konden wegen. Menige zware jongen werd in de Bascule overigens gewogen en te licht bevonden en maakte er ongewild kennis met de plaveien!

Als iemand je vraagt ‘Boe dè stik grond weegt?’ dan wil hij echt niet weten hoe zwaar het is. Hij wil wel te weten komen waar het “aan de weg grenst” of liever, hoe je van dat stuk grond ‘op of aan ‘ne weeg koomt’. En daarmee zijn wij aan de laatste betekenis van “weg” gekomen, nl. ‘ene weeëg (een weg) om op te rije’ met als meervoudsvorm ‘weeg’ (wegen). Als je niet van onze streek bent, hoor je het verschil tussen het enkelvoud en het meervoud niet eens omdat het enkelvoud een iets langere sleeptoon heeft (vandaar de extra ë in onze spelling) en het meervoud de kortere stoottoon hanteert. Of liever, beide worden op een andere toonhoogte uitgesproken en daarmee is het Peerder ook een soort “toontaal” …net zoals het Chinees! Dè!

Meer ‘kwikken, wegen en basculeren’:

http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/kwikken1
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/wegen1
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/wegen2
https://www.encyclo.nl/begrip/balanceren.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Stoottoon_en_sleeptoon
https://onzetaal.nl/taaladvies/wikken-en-wegen

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 49 van 10 december 2021.

Louis Dingenen

Koeieneren

‘Hèè diet niks aners as mich koeienere, ich kan noeëts iets goeds doen …ich kan er nie mieë tege!’ (Hij doet niets anders dan mij pesten, ik kan nooit iets goeds doen … ik kan er niet meer tegen!)

‘Koeienere’ vind je in verschillende variaties (koejonnere, koejennere, koeionnere, koeionere, couillonnere …) en in allerlei dialecten en ook in het Peerder gebruiken we het. Van Dale (online) omschrijft “koeionneren” als “treiteren, het leven zuur maken” en “treiteren” krijgt bij diezelfde Van Dale als synoniemen “plagen, pesten,” …, vandaar dat wij hierboven “pesten” gebruiken voor ‘koeienere’.

De gevoelswaarde van het werkwoord ‘koeienere’ kan van gebruiker tot gebruiker verschillen, ook in het Peerder dialect. Dat kan gaan van “plagen, uitdagen, voor de gek houden … tot tegenwerken, het leven zuur maken, sarren, tarten, treiteren, tergen, pesten, (iemand) het bloed onder de nagels vandaan halen …” Ook de context waarin het werkwoord gebruikt wordt en de relatie tussen de deelnemers aan de communicatie, zijn van belang.

Een perfect synoniem voor ‘koeienere’ zou kunnen zijn: ‘(iemed) kloeëte’, in de zin van “(doen) mislopen, te gronde gaan” zoals Van Dale “kloten” omschrijft. Dat is geen toeval, want ‘koeienere’ is een verbastering van het Franse werkwoord “couillonner” dat op zijn beurt afgeleid is van het Franse zelfstandige naamwoord “couille” dat … “kloot, testikel” betekent. Er zou wel een nuanceverschil zijn tussen ‘koeienere’ en ‘kloeëte’ omdat ‘koeienere’ als iets blijvends en te kwader trouw ervaren kan worden, terwijl ‘kloeëte’  meer eenmalig en soms schelms en als grap bedoeld kan zijn.

Je leest ook wel eens dat de Nederlanders denken dat ‘koeionnere’ afstamt van “koeien drijven” omdat “koeionneren” bij hen betekent “op een vervelende manier leiding geven, de baas spelen, commanderen en ook “op een kleinerende, spottende of plagende wijze behandelen; de baas spelen over, iemand op de kop zitten”.

Een mooie voorbeeldzin van enkele mogelijke betekenissen van ‘koeienere’ vind je in het Vlaams Woordenboek op internet:  “Hij koejonneerde zijn landgenoten met het woord couillonneren. Deze koejon was dus een echte mensenkloter, zijn kloterijen werden als schoeliestreken beschouwd.” 

Waarde lezer, wij hebben je zeker niet willen ‘koeienere’ met dit artikeltje, en nodigen je uit om je op- en aanmerkingen, correcties, toevoegingen en suggesties naar de redactie te mailen. Alvast dank.

Meer ‘koeieneren’:

http://anw.inl.nl/article/koeioneren
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/koeionneren#.X7D9OmhKiUk
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/kloten#.X7EE1WhKiUk

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 5 van 29 januari 2021.

Louis Dingenen

Knijp

‘Ich hem altijd een knijp inne maal, dè’s hènnig om ‘nen appel te schèlle of e tèkske aaf te snije!’ (Ik heb altijd een zakmes in mijn zak, dat is handig om een appel te schillen of een takje af te snijden!)

‘Knijp’ is Peerder dialect voor “zakmes” en “knipmes” en kent ook de variant ‘knieëp’ met een lange /ie/-klank (zodat je iets als ‘kniejp’ hoort). Als je nog varianten kent, dan mag je die zeker doorgeven. Alvast dank.

In het Middelnederlands sprak men over een “cnijf” om een lang puntig mes en ook een dolk aan te duiden. Vergelijk met het Engelse woord “knife” voor mes (spreek uit /naaif/) en de Duitse woorden “Kneif /Knif” en “Kneip / Knîp” en wij herkennen zonder veel moeite onze ‘knijp’, zeker als je dan ook nog leest dat in Keulen “Kniep” gebruikt werd. Let op, een moderne Duitse “Kneipe” is iets anders, nl. een kroeg!

Vroeger hadden veel mensen, zeker op het platteland, een zakmes bij zich, daar was niets ongewoons aan. Die ‘knijpen’ moest je meestal met de hand openen en dan had je een vouwmes. De gevaarlijke versie die je met een knopje kon bedienen, heet(te) knip- of springmes, en is vandaag een verboden wapen! Die ‘knijpen’ konden handig zijn in het dagelijkse leven (zie voorbeeldzin), maar ze konden ook een gevaar zijn, bijvoorbeeld als er tijdens een kermis weer eens gevochten werd met de jongens van de naburige dorpen omdat die de plaatselijke meisjes kwamen opvrijen.

Ik herinner mij dat grootvader (“bouwjaar” 1880) altijd een ‘knijp’ met een sterk gebogen, bijna haaks, lemmet op zak had en dat hij ons met trots én met de nodige waarschuwingen af en toe toonde hoe het werkte en hoe scherp het wel was … en dan krabde hij met het mes over de nagel van zijn duim … en dan zag je hoe er schilfertjes meekwamen … wow, zoooo scherp! Dat maakte indruk op een kind! En nu nog test ik op dezelfde manier of een mes wel scherp is!

Als iemand je met een ‘knijp’ zou bedreigen, dan “knijp” je hem waarschijnlijk wel …, maar als je twee keer over deze zin nadenkt, vermoed ik dat je begrijpt dat je “hem” niet zult “knijpen”, maar dat je hem eerder zal “smeren”, al zal je dat “smeren” natuurlijk ook figuurlijk bedoelen … en dus hard weglopen, niet?

Meer knijp’:

http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/knijf
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=zakmes

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 2 van 8 januari 2021.

Louis Dingenen

Knab

‘Goeit nog mèr ‘nen dikke knab op ’t vieër, ’t wèèrd aaners te kaad!’ (Gooi nog maar een dikke houtblok op het vuur, het wordt anders te koud!!)

Een ‘knab’ (uitgesproken als /knap/) is o.m. Peerder dialect voor een blok haardhout om bv. in een kachel, openhaard of vuurkorf te stoken. Het is een stuk hout, meestal droog hardhout, dat in stukken gezaagd en/of gekliefd (of gekloven) is. Een synoniem in het dialect is een ‘klomp’ hout, maar let op dat je je “houten klomp” niet in het vuur gooit, want een klomp is een stuk schoeisel uit een houten blok gemaakt en nog populair in Nederland . Het zou ons overigens wel verwonderen als je nog op klompen zou rondlopen vandaag de dag, maar wie weet… Een variant op ‘klomp’ hout is ‘klamp’ hout, met het verkleinwoord ‘klempke’.

‘Knabbe’ worden vervaardigd door bv. een boomstam in ronde schijven te zagen die variëren tussen grofweg 25 en 50 cm hoogte. Die schijven worden dan in stukken gekliefd  met een speciale kliefhamer en kliefbeitels of met speciale machines zodat de stukken hout hanteerbaar zijn en in een open haard of houtkachel passen. ‘Knabbe’ kun je zelf maken als je over het geschikte hout en materiaal beschikt, maar je kan ze ook kopen. Dit stookhout wordt geleverd in kubieke meter of stère, een oude inhoudsmaat. Voor het belangrijke onderscheid tussen beide maten, klik je best op een van de links hieronder.

Volgens dialectoloog Debrabandere betekent ‘knabbe’ ook “geld” en de handvat, of liever, de twee houten handvatten van een zeis worden ook ‘knabbe’ genoemd, zo lees je bij diezelfde Debrabandere. Ook het houten klosje met daarin een gat waardoor de koord van het schietlood van de metselaar naar beneden kan glijden … zou een ‘knab’ zijn in het dialect … Wat wij (ook) kennen als  ‘miëerblèkskes’ of ‘deerblèkskes’, de houten plaatjes die in de muren ingemetseld worden om later de deuren in vast te schroeven, zouden ook ‘knabbe’ zijn in het dialect. Ik ben er niet zeker van dat we dat soort ‘knabbe’ ook in Peer kennen …

Het verkleinwoord van ‘knab’ is … ‘knebke’ of ‘knepke’, … en dat doet ons meteen denken aan ‘knepke’ in de betekenis van (oud) muntstuk van 5 cent! ‘Wa geude doen? Schijten in ’ne schoeën … en veer e knepke moogde meedoeën!’ Klinkt dat bekend in de oren? ‘Knepke’ betekent ook nog “borrelglaasje” omdat vroeger de prijs van zo’n borreltje 5 cent was. Een ‘knab’ was 10 cent … en in de uitdrukking ‘gie knepke wèèrd zijn’ is het … niets waard! Wij spraken vroeger ook van een ‘borrelke’ of van een ‘witteke’ en ik herinner mij ook dat wij ‘knibbelkes’ of ‘knebbelkes’ dronken … borrelglaasjes met jenever … Zou dat ook (taalkundige) familie van het ‘knepke’? Als jij het weet, laat maar komen!

Nog ‘knabbe’?

https://www.ecopedia.be/pagina/stère-kuub
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/knab
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/stere http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/knab
http://www.brandhout-prijzen.be/vragen-over-brandhout

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 28 van 9 juli 2021.

Louis Dingenen

Keskenaten

‘Hèè hèèt nogal wa kèskenate, dèè zjaarmaker! Hèè kan mich wa!’ (Hij heeft nogal wat noten op zijn zang, die aansteller! Hij kan de pot op!)

‘Kèskenate hemme’ (met varianten ‘kèskenade’ en ‘kèskenoate’) of ‘kèskenate make/hemme’ is een heel oude uitdrukking die in het Peerder dialect nog maar zelden gebruikt wordt. Wie ‘kèskenate hèèt’, is iemand die “veel herrie om niets” maakt, zoals William Shakespeare (1564-1616) het mooi verwoordde in de titel van zijn toneelstuk “Much Ado About Nothing”. Je kan ook zeggen dat hij veel “noten op zijn zang heeft”, veel “kouwe drukte” maakt en “veel praatjes heeft” zoals ze in Nederland zeggen. Wij kennen in ons dialect ook nog ‘complimenten hemme/make’, ‘veel nèsten make/veil hemme’, ‘van z’nen tak make’ en ‘van z’n oeëre make’ en misschien ook ‘beschaar make’… niet? Interessante uitdrukkingen om later misschien eens op terug te komen!

Iemand met veel ‘kèskenate’ noemen we een ‘kèskenatemaker’, ‘stoefer’, ‘aansteller’, ‘zjaarmaker’, ‘complimentemaker’, ‘bleus’/’bloas’, ‘windbiegel’, ‘hoegsnaut’, ‘nèstemaker’ … en misschien ken je nog wel andere mooie termen … laat ze maar komen.

In Middelbeers bij Eindhoven is er een toneelvereniging met de naam ‘Kèskenoate’ en op hun website vind je ook de verklaring van de herkomst van dat woord. ‘Kèskenoate’ zou een verbasterde vorm zijn van het Franse woord “gasconnade’ en stammen uit de tijd dat de Fransen baas waren in onze streken, eind 18de, begin 19de eeuw. Napoleon stuurde in die tijd een regiment Franse soldaten naar de streek rond Eindhoven om er de orde te handhaven. De soldaten kwamen uit de Gascognestreek, Zuid-Oost Frankrijk, en stonden erom bekend dat ze overdreven veel “ophef” konden maken. In het Elektronisch Woordenboek van de Nederlandse Dialecten (ewnd) lees je dat bij de Franse Revolutie overigens de meeste soldaten uit Gascogne kwamen en dat die daar nadien nogal over bluften. In ieder geval werd die typische eigenschap van veel ophef te (kunnen) maken een ‘gasconnade’ genoemd en dat woord werd dus in het dialect verbasterd tot ‘kèskenoate’. “Gasconnade” bestaat overigens ook nog in het AN in de betekenis van “snoeverij, grootspraak”.

Je hoeft niet veel taalkundige kennis of verbeelding te hebben om het Franse “qu’est-ce que” (= wat?) te herkennen in ‘kèske-nate’. We vinden dat ook fonetisch terug in ‘kèskedie’, een verbastering van “Qu’est-ce que tu dis/qu’il dit?” (Wat zeg(t) jij/ hij?), net zoals in ‘kèskezjevoe’ (Qu’est-ce que je vous … ?) en in ‘kèskesèksa’ (Qu’est-ce que c’est ça? Wat is dat?), allemaal woorden om de spot te drijven met mensen die “Frans met haar op” spreken of met Franskiljons en zogenaamde elitaire Vlamingen die (vooral vroeger) Frans spraken in Vlaanderen. Zo iemand stond volgens een oud verhaal eens bij een waterval en hij noemde dat een mooie ‘cascenade’ … en maakte zichzelf daardoor belachelijk omdat een waterval een “cascade” is in het Frans en geen ‘cascenade’ … maar ja, als je veel ‘kèskenaten hebt’, dan denk je ook al snel dat je expert bent in alles wat je doet … en zegt, niet?

Meer ‘keskenaten’:

http://ewnd.ivdnt.org/boeken/woord/27482 http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/kaskenade
http://keskenoate.nl/OO/event/geschiedenis-van-keskenoate
https://nl.wikipedia.org/wiki/Franse_Tijd_in_België

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 50 van 17 december 2021.

Louis Dingenen

Kemissie en kemies

‘De kemissie (1) van de kemiezen (2) hèèt beslist dat ge gieën extra kemissie (3) mieë krijgt as ge hun kemissies (4) doet!’ (De commissie van de douane heeft beslist dat je geen extra commissie meer krijgt als je hun boodschappen doet!)

Toegegeven, de voorbeeldzin hierboven is een “beetje” gekunsteld, maar er zitten vier leuke woorden in die lang niet iedereen nog zal kennen en ze zijn alle vier (o.m.) Peerder dialect.

Over de eerste ‘kemissie (1)’ (klemtoon (op /mi/) kunnen we redelijk kort zijn: “commissie” bestaat ook in het AN en is algemeen gekend als “een groep personen met een opdracht”. Vroeger betekende het woord “commissie” ook “opdracht” op zich. Alle info over bv. de commissies in het Vlaams Parlement vind je via https://www.vlaamsparlement.be/over-het-vlaams-parlement/begrippenlijst/commissie.

De derde ‘kemissie (3)’ in de zin is de vergoeding die iemand krijgt als “commissie(loon)” voor zijn tussenkomst, hulp en werk bij een handelsopdracht zoals een aan- of verkoop. Bekend of berucht zijn de commissies van vastgoedmakelaars en voetbalmakelaars. Vastgoedmakelaars werken met een (redelijk) vast tarief tussen 3 en 6% en officieel zouden voetbalmakelaars maximaal 10% commissie mogen opstrijken bij een transfer, maar dat is pure theorie!

De vierde ‘kemissie (4)’ in de zin is wat wij “boodschappen” noemen, bv. als je naar de winkel gaat om ‘kemissies’ te doen. Deze ‘kemissie’ had vroeger ook een afgeleide en iets minder bekende betekenis, maar we vinden ze wel terug in het Etymologisch Woordenboek van de Nederlandse taal. De betekenis “boodschap” diende als verbloemende taal voor het “doen van de menselijke natuurlijke behoeften” … ‘groëte en klèèn commissies’, naar de “grote” of “kleine” wc gaan! Ook bij ons was dat zo bekend en misschien gebruiken sommige dialectsprekers die termen nog als ze bv. extra beleefd willen zijn.

Het woord ‘kemies (2)’, met doffe eerste /e/ en de klemtoon op de /ie/ en ook als “commies” gespeld, is in onbruik geraakt … omdat het werk van de ‘kemiezen’ of ‘commiezen’ enorm gereduceerd is nu de landsgrenzen bij ons bij wijze van spreken verdwenen zijn. ‘Kemiezen’ of ‘kommiezen’ zijn douaniers, maar in Nederland is “commies” een algemene, maar verouderde term voor een bepaald soort lagere of middelbare “ambtenaar” en heel specifiek voor een douanebeambte. Er zijn veel “smokkelverhalen” bekend in onze streken waarin ‘smo.kkelèèrs’ uit de handen van de ‘kemiezen’ proberen te blijven. In het Middelnederlands werd de uit het Frans overgenomen term “commies” ook in Vlaanderen gebruikt, maar later alleen nog in Nederland.  Een bekende term is ook ‘kommiesbrood’, een soldatenbrood met veel zemelen. In sommige streken in Vlaanderen is ook ‘kommiezenhesp’ bekend … Volgens de enen is het een synoniem van “peperkoek” omdat de soldaten vroeger zelden vlees te eten kregen, maar wel een stukje “peperkoek” dat dan schertsend “hesp” genoemd werd. Bij ons heb ik als verklaring genoteerd dat het “gesmokkelde hesp” zou zijn … Kent jij de echte betekenis(sen) van ‘kommiezenhesp’?

Meer ‘kemissies en kemies’:

http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/commissie
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/commies
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/kommies

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 45 van 5 november 2021.

Louis Dingenen

Jookselen

‘Stopt nau toch es met dè gejooksel en zit stil!’ (Stop nu toch eens met dat gewriemel en zit stil!)

‘Jooksele’ is een werkwoord dat in het Peeder dialect niet voor iedereen hetzelfde betekent en voor het afgeleide zelfstandig naamwoord ‘gejooksel’ geldt hetzelfde.

Sommige Perenaren (her)kennen ‘jooksele’ als “krabben, schuren of schurken als je jeuk hebt” en ook als “jeuk hebben”. Het ligt voor de hand dat ‘jooksele’ doet denken aan dat kriebelende gevoel dat je hebt bij  ‘jeuke’ of ‘jeke’ (met variant ‘jieëke’) en dat ‘gejooksel’ doet denken aan ‘jeuk(sel)’, ‘jeeksel’ of ‘jieksel’. Een werkwoord op -elen duidt altijd op iets dat veelvuldig, herhaaldelijk gebeurt. Je krabt, schuurt of schurkt meer dan eens als je jeuk hebt. In de Middeleeuwen bestonden “joken” en ‘jookselen’ overigens ook al in de betekenis van “jeuken”.

Andere Perenaren kennen ‘jooksele’, ‘joksele’ en ook ‘juksele’ als “rusteloos, ongedurig, ongeduldig zenuwachtig heen en weer bewegen op bv. een stoel, in een zetel”, “wriemelen”. Een synoniem in het dialect zou dan ‘roaze’ kunnen zijn, in de tweede betekenis van het AN-woord “razen” zoals het in Van Dale uitgelegd staat: “zich heel snel voortbewegen”.

Als je deze tweede betekenis van razen uit Van Dale combineert met de eerste betekenis in Van Dale, nl. “rumoer maken”, dan begrijp je zeker dat een jonge moeder vroeger over haar kinderen zei: ‘Die jing met hun gejooksel, ze maken ene mins nog gek!’ (Die kinderen met hun gewriemel, ze maken een mens nog gek!) Dat ‘gejooksel’ moet echt op de zenuwen gewerkt hebben, maar in de dialectliteratuur is geen verwijzing naar dit ‘jooksele’ te vinden, jammer. We zouden wel een redelijk voor de hand liggend verband kunnen leggen tussen het heen en weer bewegen van je hand of lichaam(sdeel) bij het krabben en het onrustig zitten als je jeuk hebt en de betekenis “onrustig heen en weer bewegen”.

Nog anderen in Peer kennen ‘jooksele’ in de betekenis van “nooit tevreden zijn, altijd twisten” en een ‘jookselèèr’ is dan een “dwarsligger”! Heel zelden en in beperkte (familie)kring blijkt ‘jooksele’ ook gebruikt te worden voor ‘muziek maken’, maar dan vooral in de zin van “lawaai maken”…

Wij zijn benieuwd: ken jij het woord ‘jooksele’ en/of ‘(ge)jooksel’ in het dialect van Peer? Laat ons dan weten in welke betekenis en als het kan … geef er een voorbeeld en/of voorbeeldzin bij! Alvast hartelijk dank!

Nog ‘jookselen’:

http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/jeuk
https://archive.org/stream/idioticonvanhet03lettgoog/idioticonvanhet03lettgoog_djvu.txt
https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/razen

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 30 van 23 juli 2021.

Louis Dingenen

Hortig

‘Kiek es wat e hortig jo.nk … deu zit lèven in!’ (Kijk eens wat een dartel kind, daar zit leven in!)

‘Hortig’ is een oud Peerder dialectwoord dat blijkbaar weinigen nog kennen. Het betekent “dartel, vrolijk, energiek, levendig, speels, vinnig, beweeglijk …”. ‘Hortig’ wordt niet alleen gebruikt om mensen te beschrijven, in dit geval vooral kinderen en jongeren, maar ook voor jonge dieren, om aan te duiden dat ze erg levendig zijn. ‘Kevits’, een ander oud Peerder dialectwoord, is een synoniem van ‘hortig’ … klopt dat?

Je vindt niet zo heel veel informatie over ‘hortig’ en wat je vindt is nogal uiteenlopend. Bronnen uit het Genkse gebruiken ‘hortig’ zoals wij het kennen: ‘een hortig menneke’ (een speels en levendig mannetje) en dat vind je ook bij Jean Bosmans in zijn Groot Woordenboek van het dialect van Meeuwen. Kiliaan, een taalgeleerde uit de 16de eeuw, omschreef ‘hortig’ in het Latijn als “agilus” waarin we het modern Engelse woord “agile” herkennen en dat betekent “beweeglijk”. Elders betekent ‘hortig’ dikwijls “snel, haastig of gehaast”.

Waar ons ‘hortig’ vandaan komt? Misschien weet jij het … laat het ons dan ook weten, ok.

‘Hortig? E wicht dè op hèèr viertiende al met jonges bezig waas … dè waas een hortige, zoe zeeën ze dè vrigger!’ zo omschreef een jeugdvriend onlangs wat het woord ‘hortig’ bij hem op ‘t Lin opriep. (Een meisje dat op haar veertiende al met jongens bezig was … dat was een hortige, zo zegden ze dat vroeger!) In Nederlands Limburg betekent ‘hortig’ “heftig, onstuimig”, maar de meeste andere bronnen zoeken het in de richting van “haastig/gehaast”, “opvliegend” en zelfs “stijf of harkerig in zijn bewegingen”.

Hortig’ heeft niets te maken met “de hort op” of met “horten en stoten”. “Hort” in de zin “hij was ‘s avonds meestal de hort op” komt van het Middelnederlands huert of hurt, dat “weg” betekent. Als je “de hort op bent”, ben je dus weg en meestal is dat dan voor je plezier. “Hort” in de zin “Hij deed zijn verhaal met horten en stoten” komt van het Middelnederlandse hort of hurt dat “stoot” betekent en aangeeft dat iets dus “niet vlot” verloopt, zoals in de zin hierboven.

In de voorbeeldzin bovenaan deze tekst staat het woord ‘jo.nk’, Peerder dialect voor “kind”, maar het kan ook een bijvoeglijk naamwoord zijn met de betekenis “jong”. Dat is voor een andere keer met een ander verhaal, ok! Een verhaal over een ander ‘hortig jo.nk’, misschien!

Nog hortig’:

http://www.dialectingenk.be/gedicht_tekst.php?id=83&c=1491334999
http://users.telenet.be/heemkringzutendaal.info/plat/p_H.htm
https://www.meertens.knaw.nl/ewnd/boeken/woord/59788
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=hortig
https://ivdnt.org/onderzoek-a-onderwijs/webrubrieken/woordbaak-archief/1074-waar-komt-het-woord-hort-vandaan

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 4 van 22 januari 2021.

Louis Dingenen