Verhon(d)soeren

Een lezer suggereerde om het woord ‘verhon(d)soere’ eens onder de loep te nemen en, ja, ik wou dat doen, ‘mèr ich vond m’n pepiere nie mieë en toen ich ze trigvond, ware ze verhon(d)soerd’ (maar ik vond mijn bladeren niet meer en toen ik ze terugvond, waren ze beschadigd).

‘Verhon(d)soere’ is een erg oud (o.m.) Peerder dialectwoord dat verschillende varianten heeft, nl. ‘verhondsore’, ‘veronsore’, ‘verhonsoere’, ‘ver(h)onzoere’ … en misschien nog wel enkele andere. Als iets ‘verhon(d)soerd’ is, dan is het “beschadigd, vernield, verkreukeld, verknoeid …”, kortom, het ziet er dan niet (meer) goed uit! In ons dialect zou je ook kunnen zeggen dat iets ‘verren(o)eweerd’ is en met enige goedwil hoor je daarin zeker “geruïneerd”.

In de dialectliteratuur vind je niet veel informatie over ‘verhon(d)soere’ en heel spontaan zou je aan ‘hondsoere’ (hondenoren) kunnen denken, naar analogie van “ezelsoren” die je wel meer terugvindt aan de hoekpunten van documenten.

Gelukkig is er dan (soms) Google en met enige creativiteit in de spelling, vind je dat in november 2009 ‘veronszoere’ vermeld wordt op pagina 10 van HAC, een huis-aan-huis blad in Hamont-Achel. ‘Veronzoern’, met de betekenis “vernielen” er tussen haakjes bij, was het derde populairste dialectwoord van Achel in een wedstrijd tijdens een plaatselijke dialectendag. In augustus 2013 wordt ‘verhondsore’ vermeld in “Ons Weekblad”, een advertentieblad uit Baarle-Hertog en omstreken, dus net over de grens met Nederland. Je zou vermoeden dat ‘verhon(d)soere’ uit de streken ten noorden van Peer hier binnengekomen is.

Met deze karige info kan je aan de slag en wat blijkt? ‘Verhon(d)soere’ en alle variaties, zijn volgens een bron uit 2010, terug te voeren tot de vormen ‘verandzaaden, veronzooren, en ook wel verhonzooren’! Die bron baseert zich op een werk uit 1850 dat het Kempens taaleigen beschrijft en waaruit blijkt dat de hier genoemde termen de betekenis hadden van “bederven, verknoeien”. Op hun beurt kwamen die werkwoorden weer voort uit de in Vlaanderen bekende landbouwtermen ‘veronzaaien, verantzaaien, verhandzaden en veransaan’. ‘Veronzaaien’ betekent letterlijk “een land uitputten door er steeds hetzelfde zaad op te zaaien” en dat was in strijd met de vaste vruchtomloop in het drieslagstelsel en daardoor geraakte de grond dus uitgeput en … beschadigd of vernietigd. In de figuurlijke betekenis vond je toen een zin als “dat meisje is veronzaaid” wat betekende dat ze “door ontucht bedorven was”. ‘Verhandzaden’ had dezelfde betekenis als ‘veronzaaien’ volgens taalkundige F. de Tollenaere in een artikel uit 1959 waarin hij op de twee delen van de term wijst: ont- en zaaien: https://www.dbnl.org/tekst/_tij003195901_01/_tij003195901_01_0003.php

We zijn er dus: ons ‘verhon(d)soere’ in de betekenis van “beschadigen, vernielen …” gaat terug op een oude landbouwterm die al lang bij ons bekend is en heeft niets met ‘hondsoere’ of de bekende ‘ezelsoere’ te maken. Als je dus nog eens iets uitleent, zeg er dan zeker bij dat ze ‘het nie verhon(d)soere’ en dan kan je alleen maar hopen dat ze het verstaan …!

Meer ‘verhon(d)soeren’’:

https://issuu.com/uitgeverij/docs/owb_20130823
https://www.e-wld.nl/lemma/search/?sortOrder=gloss&search_type=lemma&submit_type=simple&optdialect=stad&search=vernielen&paginate_by=10&dialectCode=&woord=&dialectCity=&aflevering=0&mijn=0
https://issuu.com/www.hacweekblad.eu/docs/hacweekbladweek46

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 6 van 5 februari 2021.

Louis Dingenen

Vèèrig

‘Hoe zieget aut? Zijde vèèrig met oeeër werk? ’t Is hoeëg tijd om te vertrèkke! Ich bin vèèrig om te vertrèkke en met o.ch is ’t altijd ‘t zelfde … altijd te laat!’ (spreek de /o./ iets langer uit dan de /o/ in lok, maar korter dan de /o/ in look )(Hoe zit het? Ben je klaar met je werk? ’t Is hoog tijd om te vertrekken! Ik ben klaar om te vertrekken en met jou is het altijd hetzelfde … altijd te laat!)

‘Vèèrig’ is een dialectwoord met betekenissen die contextgebonden zijn. In de voorbeeldzin hierboven vraagt iemand: ‘Zijde vèèrig met oer werk?’ om te weten te komen of je “klaar bent met je werk, of je werk af is.” In deze context betekent ‘vèèrig’ dus dat “je gereed, klaar bent met wat je bezig geweest bent” en ‘oer werk is vèèrig’, je werk is “klaar, af”!

Wanneer iemand zegt ‘Ich bin vèèrig’ kan hij dus bedoelen dat hij “klaar is met”, maar hij kan ook bedoelen dat hij “klaar is om iets te beginnen”.  “Ik ben klaar, gereed, … om iets te doen”. De zin ‘ich bin vèèrig om te vertrèkke, om te schiete, om te …’ geeft aan dat je klaar bent om aan iets te beginnen.

In beide gevallen gebruiken we in het dialect dus ‘vèèrig’ en in het AN “klaar”. De zin ‘Zijde vèèrig? Ich bin vèèrig!’ kan daarom meerzinnig zijn. De context en ook de intonatie bepalen de betekenis. Je kan vier combinaties hebben met telkens een andere betekenis. Enerzijds kan deze combinatie betekenen: “Ben je klaar met …? Ik ben klaar met…!”, maar ze kan ook betekenen: “Ben je klaar met …? Ik ben klaar om te …”. Anderzijds kan de zin ook betekenen: “Ben je klaar om te …? Ik ben klaar om te …”, maar ook: “Ben je klaar om te …? Ik ben klaar met …!” Klaar? Ben je er nog? Of ben je er helemaal klaar mee? Dan heb je het ermee gehad omdat je meer dan genoeg ervan gehad hebt … ‘Ich bin er hielegans vèèrig mee!’ (Ik ben er helemaal klaar mee) zeggen ze dan of ‘Ich hemmet hielegans gad!’(Ik heb het helemaal gehad!)

Het “woord ‘vèèrig’ vinden we ook in het Duitse “fertig” dat eveneens in beide betekenissen gebruikt kan worden: fertig mit (klaar met), fertig um (klaar om).

In het Middelnederlands bestond “vaardig” als zelfstandig woord in de betekenissen “klaar, bereid tot” en ook van “bedreven, behendig”: “Zijn paerd was vaerdig ende snel” (zijn paard was behendig en snel).  In de betekenis “bedreven” kennen we “vaardig” nog in uitdrukkingen als “vaardig met de pen” of “vaardig met de bal, balvaardig”. In de betekenis van “bereid tot” bestaat “vaardig” vandaag alleen nog in het dialect (zie hierboven: vèèrig om te vertrekken) en in het AN in samenstellingen met -vaardig zoals “boetevaardig” (bereid om boete te doen, berouwvol), “rechtvaardig” (bereid tot recht), “reisvaardig” (klaar voor de reis) of “strijdvaardig” (bereid om te strijden), …

‘En as ge’r koppijn van gekrege had, maakd o.ch dan mèr vèèrig veer een goei zjat koffie, ze is bekan vèèrig!’ (En als je er hoofdpijn van gekregen hebt, maak je dan maar klaar voor een lekkere kop koffie, ze is bijna klaar!)

Nog meer ‘vèèrig’?

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=klaar
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/vaardig

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 14 van 2 april 2021.

Louis Dingenen

Striep en strieëp

‘As ge eever dees striep koomt, dan krijgde strieëp, ich zegge ‘d o.ch!’ (Als je over deze streep komt, dan krijg je slaag, ik zeg het je!)

In het Peerder dialect gebruiken we de stoot- en sleeptoon om een betekenisonderscheid te maken tussen woorden. Dat is precies wat gebeurt in de woorden ‘striep’ (streep) en ‘strieëp’ (slaag), waarbij in het tweede woord de /ie/ langer uitgesproken wordt en dat wordt hier aangegeven met de /ë/. ‘Striep’ in de betekenis van “streep” wordt sowieso al iets langer uitgesproken dan de /ie/ in bv. “ziek” omdat je een klinker voor een /r/ altijd rekt, maar de /ie/ in ‘strieëp’ is nog langer.

Je kan een ‘striep’ trekken op de grond en het meervoud is ‘striepe’ met een relatief korte /ie/. Je kan iets ‘doorstriepe’ en dan is het doorgestreept. Het verkleinwoord is ‘striepke’, zoals in een ‘striepke gro.nd’ waarmee (meestal) een langwerpig stukje grond bedoeld wordt.

Het werkwoord ‘strieëpen’ betekent iets helemaal anders, nl. “villen, ontdoen van de huid”. Het is geen mooi beeld, maar je kan een dier ‘strieëpe’ en dan heb je de huid van het lichaam verwijderd en kan je die (laten) looien. ‘Strieëpe’ kan ook “stropen” betekenen, het verboden jagen door bv. met strikken of stroppen illegaal dieren te vangen. Je kan ook nog je mouwen ‘opstrieëpe’ (opstropen) als je bv. wil gaan werken!

Als je ‘strieëp’ krijgt van iemand, dan ben je niet goed af, want dan krijg je een serieus pak rammel en niet gewoon ‘slèèg’ of slaag/slagen! ‘Strieëp’ doet meer pijn dan ‘slèèg’, zo heb ik van heel wat dialectsprekers gehoord. Je kan ‘mots, patat, troef of smeer’ krijgen, je kan ‘klop krijgen, tok, toek, toebak of kletse’ … niets voelt taalkundig zo pijnlijk aan als ‘strieëp’, zo blijkt. Als je ze ‘gemète krijgt’ of als je ‘aafgesmeerd’ of ‘aafgerost’ wordt, als je op of over je ‘zwaars krijgt’ of ‘pregel krijgt’ … niets is zo erg als ‘strieëp’ krijgen of … als je ‘aafgestrieëpt’ wordt!

Maar wat is die ‘strieëp’ dan precies? Je vindt er geen informatie over, niet in de dialectliteratuur, niet bij lijfstraffen, niet bij martelingen, niet bij vechten, niet bij (be)straffen … kortom, het wordt weer een beetje creatief taalgiswerk … akkoord? Daar gaan we …

Zou het kunnen dat ‘strieëp’ op de een of andere manier verwijst naar of verwant is met “striemen”? Je weet wel, de striemen die je oploopt als je gestraft wordt met een striemend marteltuig zoals een zweep (‘een zwieëp). Je zou kunnen argumenteren dat die “striemen” ook ‘striepe’ (strepen) zijn, “lijnen en groeven” van de inslag van de roede. Een bundel soepele takken of forse twijgen werd in de oudheid effectief als tuchtroede gebruikt en op het Britse eiland Man waren lichamelijke tuchtstraffen met stokslagen nog tot 1970 in gebruik. Vandaag bestaan lijfstraffen met o.m. meervoudige gesels nog in een aantal landen waar de Sharia van toepassing is … Een poging tot verklaring, dus … voor wat het waard is … en als jij een andere verklaring hebt voor ons dialectwoord ‘strieëp’, laat het ons dan zeker weten.

Nog ‘strieëp’:

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=pak+slaag
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/toon/3165;
https://nl.wikipedia.org/wiki/Tuchtroede
https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijfstraf

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 23 van 4 juni 2021.

Louis Dingenen

Strang en strank

‘Die litskes in m’n heur zijn te strang, ma, doet ze ‘s wa losser!’ (Die elastiekjes in mijn haren zitten te vast, ma, doe ze eens wat losser!)

‘Strang’ is (o.m.) Peerder dialect voor “strak, spannend, eng, nauwsluitend, vast, knellend …”. ‘Strang’ kan iets zeggen over de manier waarop iets bevestigd, aangedraaid etc. is en dan is het een bijwoord: ‘Die schroef is te strang aangedrèèd’ (te hard, te vast). ‘Strang’ kan ook bij een zelfstandig naamwoord staan en dan is het dus een bijvoeglijk naamwoord, zoals in : ‘Zoeën strang bro.k hem ich nog noeëts gepast!’ (Zo’n enge/spannende/nauwsluitende broek heb ik nog nooit gepast).

In het Middelnederlands bestonden de woorden “stranc” en “strange” met de betekenissen “groot, sterk, hevig, eng, scherp, hard, nauwsluitend”, zegt Debrabandere in zijn etymologisch woordenboek. Als je verder gaat zoeken, kom je bij het Latijnse werkwoord “stringere” uit, wat “strak aantrekken” betekent. Een ‘string’ is een “koord” in ons dialect en als je zo’n “koord(je) annex lapje stof” draagt, draag je in het AN een “string”, maar dan heb je nog niet veel om het lijf. En als je zo’n string ‘strang’ aantrekt, dan heb je ook nog pijn! Je herkent in “stringere” ook de stam van “stringent(e maatregelen)” en dat betekent “strenge, afdoende, krachtige, strikte maatregelen”. In het Engels herken je “strong” (sterk). De vergrotende trap van het dialectwoord ‘strang’ is ‘stranger’ en mits een beetje zin voor taalhumor komen we bij “stranger(s) in the night” van Frank Sinatra uit … wat natuurlijk niets met ons ‘strang’ te maken heeft, maar alles met “vreemd(eling)en in de nacht”!

In het Maastrichter dialect bestaat ook het woord ‘straank’ in de betekenis van “ontzag” en ‘strank’ bestaat ook nog in de betekenis van “norse vent”, zo leert ons de Etymologiebank.

‘Strank’ betekent bij ons helemaal iets anders, zoals blijkt uit de voorbeeldzin: ‘Ich hem pijn aan m’ne strank, ich kan nie kome wèrke!’(Ik heb pijn aan mijn rug(gengraat), ik kan niet komen werken!). De Briegelse variant is ‘straank’. ‘Strank’ vind je ook in het (Hoog)duits terug met de betekenis van rug en ruggengraat: Rücken, Rückstranc.

Tot slot nog een graties advies: als je pijn hebt in je ‘strank’, dan kan je een beschermende riem dragen, maar je mag hem niet te ‘strang’ aantrekken, want dan heb je alleen nog maar meer pijn!

Meer ‘strang en strank’:

https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=strak http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/strang1
A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haag.

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 19 van 7 mei 2021.

Louis Dingenen

Ster

“’t Is nie omdat ge ’t hoeëg in oeër stèèr had, da ge ooch een stèèr zijt, hè!’ (Het is niet omdat je verwaand bent, dat je ook een ster ben, hè!)

‘Soeëts’ is een spotnaam voor “(mensen)hoofd” en ook ‘stèèr’ is zo’n spotnaam. ‘Stèèr’ is een boeiend dialectwoord met verscheidene betekenissen en het komt in een interessante uitdrukking voor. De dialectische schrijfwijze is afhankelijk van de context en de sprekers, want jongere dialectsprekers hebben de neiging de /e/ korter uit te spreken dan oudere dialectsprekers, zo blijkt.

De meest bekende betekenis van ‘stèèr’ is natuurlijk die van “bolvormig hemellichaam” en onze zon is de bekendste ster in ons planetenstelsel dat we ook het “Zonnestelsel” noemen, zo lees je in Wikipedia. De zon tekenen we rond, al dan niet met zonnestralen, maar een andere ster tekenen we … met uitstekende punten. Waarom we dat doen, is niet zo duidelijk, maar onze nachtelijke observatie van een ster, met het blote oog dan, zou de zogenaamde stralen als punten tot resultaat hebben. Uitzoeken waarom er vijf- en zespuntige sterren bestaan, dat leidt ons te ver. Misschien is dat interessante materie voor een studie over de “sterrenbeelden” in de “dierenriem” … Ik kan me niet herinneren dat wij ooit in ons dialect over sterrenbeelden of de dierenriem gepraat hebben … Wij hebben die zaken in het AN leren kennen op school en je gaat dan niet altijd op zoek naar een dialectwoord voor die verschijnselen.

‘Hèè hèèget hoeëg in z’n stèèr’, dat kennen we wel in het dialect en deze uitdrukking geeft aan dat iemand “nogal verwaand, hovaardig en pretentieus is”. ‘Stèèr’ is dan een spotnaam voor “het hele hoofd” terwijl ‘stèèr’ eigenlijk heel specifiek naar het voorhoofd verwijst, zoals we zien in het verwante Duitse woord “Stirn” dat “voorhoofd” betekent. “Ster” is overigens “Stern” in het Duits.

In een zin als ‘Pas mèr op of ge krijgt ’n patat tegen oeër stèèr!’ (Let maar op of je krijgt een klap tegen je hoofd) verwijst ster naar het hele hoofd. Of de geslagene dan ook echt ‘stèèrre’ ziet, dat laten we aan de verbeelding over. Enige verbeelding is overigens ook nodig bij de uitdrukking: ‘Stèèrzaat waas ‘r … zoe zaat as ’n stèèr, noeëts meegemaakt!’ “Stomdronken”, zeggen wij dan, maar waar komt de verwijzing naar “ster” vandaan? Weijnen stelt in zijn Etymologisch Dialectwoordenboek voor om eens naar West-Vlaanderen te kijken waar men zegt ‘in de sterre gepakt’ waarbij ‘ster’ voorhoofd is en ‘gepakt’ verwijst naar ‘geraakt, getroffen’. Het komt er dus op neer dat wie ‘in de sterre gepakt’ is … min of meer krankzinnig is … en misschien kunnen we daarmee de band leggen naar iemand die zich abnormaal en dus ‘stèèrzaat’ drinkt en zich navenant gedraagt.

Meer ‘ster’:

https://nl.wikipedia.org/wiki/Zon
https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/hoog+het+~+in+hebben
https://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/sterrezat
https://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/ster2

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 47 van 26 november 2021.

Louis Dingenen

Stek

‘Pak mich m’ne stek es, ich wil effe de bauten in!’ (Neem me mijn stok eens, ik wil even naar buiten!)

De ‘stek’ uit de voorbeeldzin zal waarschijnlijk wel een “wandelstok” zijn omdat ‘stek’ in (o.m.) het Peerder dialect “(houten) stok” betekent, een (al dan niet bewerkt) stuk hout dat iemand bij zich heeft bv. bij het hoeden van de koeien … of om te wandelen … een wandelstok, dus. Vermoedelijk staat er ook een ‘stek achter de deer’, een stok achter de deur, letterlijk of figuurlijk, om daarmee in geval van nood toch gedaan te krijgen wat men wil. Als je het met iemand ‘aane stek’ (aan de stok) krijgt, dan vecht je tegenwoordig overigens niet meer met stokken, maar wel met woorden.

Wil je iets verhinderen, dan kan je daar in ons dialect ‘e stekske veer stèke’, een stokje voor steken. Zo’n stok(je) deed vroeger dienst als grendel waarmee je een deur sloot of de toegang tot iets verhinderde. Misschien had je wel iets op je “kerfstok” en wou je niet dat de anderen dat te weten kwamen. ‘Iets op ze’ne kerfstek hemme’ komt van het oude gebruik om een “kerf” of insnijding te maken in een stok waardoor men kon zien hoeveel schulden je bv. bij een handelaar of in een herberg had. Soms gebruikte men twee stokken tegelijk om in te snijden en de ene stok bleef bij de schuldeiser, de andere was voor de schuldenaar. Als je vandaag iets op je kerfstok hebt, betekent het dat je iets misdaan hebt.

Als iemand flauwvalt, zeggen we (o.m.) in het Peerder dialect dat hij ‘van ze’ne stek / ze stekske giët of vilt’, dat hij van zijn stokje valt. Oorspronkelijk werd dat gezegd van een vogel die in zijn kooi van zijn stokje viel. Later werd dat ook toegepast op iemand “die van zijn stekken” ging waarbij de term “stekken” dan verwees naar de (erg magere) benen. Bij ons zeggen ze dan dat hij ‘mager stekker’ heeft … of ‘din stekker’ … of ‘lang stekker’. En als iemand weer ‘op zijn stekke’ is, dan is hij weer in orde … en staat hij recht, op zijn benen!

Een ‘stek’ kan in ons dialect, zoals in het AN, ook een loot van een plant uit bv. de tuin zijn die je gebruikt om nieuwe planten te laten groeien. ‘Stekken’ is het werkwoord, net zoals in het AN. Als je na lang wachten en zoeken ‘iemed eindelijk te stekken krijgt’, dan bedoel je dat je die eindelijk te pakken krijgt. Waar die uitdrukking vandaan komt, is niet meteen duidelijk, maar er zou een verband kunnen zijn met “iemand te strikken krijgen” waarbij “strik” staat voor “strop, lus, touw”. Dat iemand een vaste “stek” heeft, een vaste verblijfplaats, kennen wij in het Peerder niet in die betekenis, vermoed ik … of wel?

Het verkleinwoord van ‘stek’ is ‘stekske’ en dat kan een “stokje of takje” zijn, maar ook een “lucifer”. ‘E dieëske stekskes moede altijd in haus hemme’ (een doosje lucifers moet je altijd in huis hebben) en ‘die stekskes zitte in ‘e stekkedieëske’ (en die lucifers zitten in een luciferdoosje). Handig om mee te nemen als je gaat … wandelen en een sigaar of pijp wil roken!

Nog ‘stek’:

https://www.encyclo.nl/begrip/stek
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/stok1
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/stekken1
https://www.encyclo.nl/begrip/stek
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/stek
https://onzetaal.nl/schatkamer/lezen/uitdrukkingen/een-stok-achter-de-deur

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 48 van 3 december 2021.

Louis Dingenen

Spouwen

‘Ich hem den hiele nacht moete spouwe, zoe zik! Ich dink dè ich vandaag hei blijf!’ (Ik heb de hele nacht moeten overgeven, zo ziek! Ik denk dat ik vandaag thuis blijf!)

‘Spouwen’ is Peerder dialect voor “overgeven, braken”, m.a.w. wat in je maag zit weer (ongewild) naar buiten laten komen door de mond en/of neus. We gebruiken hiervoor in Peer ook andere woorden zoals ‘évergève / ievergève / euvergève’ (neutrale term) en ‘spije’, ‘spuie’ of ‘kotse’ (negatief geladen termen).

‘Spouwe’ is volgens een etymologisch woordenboek uit 1844 een variant van “spuwen”. ‘Spouwe’ heeft volgens die bron ook verband met “spieken”, niet het “afkijken bij een examen”, maar het “uitspuwen” waarbij de /ie/-klank als /ieje/ uitgesproken wordt: /spiejeke/, een synoniem van “speken”, uitspuwen, met als bekendste afleiding het zelfstandig naamwoord “speeksel”.

Om een beetje eufemistisch en/of beleefd te blijven, wordt vandaag ook nog het gebruik van de woorden overgeven, braken en kosten vermeden. Je hoort wel eens “vomeren”, naar het Franse werkwoord “vomir” dat overgeven betekent.

Een plastische omschrijving van het gebeuren vind je in deze zin: “Over Tongeren gaan naar Kleine- en Grote Spouwen en dan naar Kotshoven” … waarin 4 Limburgse plaatsnamen gebruikt worden die aan “overgeven” (kunnen) doen denken. Nu ja, 4 plaatsnamen is niet echt correct, want Kotshoven bestaat niet echt, het is de bijnaam van de gemeente Kortessem!

En nog iets cultureels (!). In de verfilming van “Alles moet weg!”, een roman van Tom Lanoye, laat regisseur Jan Verheyen het personage Tony, gespeeld door Stany Crets, de volgende zin … uitbraken: “Als er nu iets is waarvan ik moet kotsen, spauwen, overgeven en braken tegelijk, dan is ‘t van jeanetten.”

Tot slot: aan de Universiteit Gent heeft de onderzoeksgroep “Dialectloket” in 2007 een rapport gepubliceerd met als titel “Variatie(s) op je bord! Dialect en jongerentaal voor eten en drinken”. Daarin werden de meest voorkomende termen voor “overgeven” onderzocht. “Spuwen” was een veel voorkomende term met als varianten “spawen, spijven en spouwen”. Opmerkelijk was hun commentaar hierbij: “We hebben hier duidelijk te maken met klanksymboliek. De p, de b en de k zijn alle drie explosieven, klanken die met een “plof” worden uitgesproken. M.a.w. die beginklinkers bootsen het soms plotse en hevige karakter van het overgeven na.”

Voor alle duidelijkheid: ‘spouwe’ in het Peerder dialect wordt ook gebruikt voor de AN-woorden “spouw” en  “spouwmuur” …  een dubbele muur met lucht ertussen. De “spouw” is de holle ruimte tussen de delen van een spouwmuur. Gelieve niet te ‘spouwen’ in de ‘spouwen’!

Meer spouwen’:

http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/spouwen
https://www.meertens.knaw.nl/ewnd/boeken/woord/27793
https://freyastaes.weebly.com/uploads/2/3/9/0/23907322/verfilming-alles_moet_weg.pdf
https://www.dialectloket.be/beeld/taalkaarten/overgeven/

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 1 van 1 januari 2021.

Louis Dingenen

Soets

‘Hèè waas met z’ne soeëts tegen de kas geloeëpe … zoeë’ne kop haa ‘r!’ (Hij was met zijn hoofd tegen de kast gelopen … zo een hoofd had hij!)

‘Soeëts’ is (o.m.) in het Peerder dialect een spotnaam voor “(mensen)hoofd” met als varianten ‘suuts’, ‘suts’, ‘sutskop’. Een ‘soeëts’ is letterlijk een afgeknotte knotboom die je vroeger veel in rijen als afbakeningen van weilanden en velden tegenkwam. De stam van die boom werd al redelijk jong op 2 à 4 meter afgezaagd waardoor zich bovenaan nieuwe takken ontwikkelden die om de 3 à 5 jaar ook weer teruggesnoeid werden. De afgeknipte takken werden gebruikt om bv. stelen van te maken of manden en zelfs klompen. Men kon allerlei soorten bomen als knotboom gebruiken, maar de meest voorkomende waren de (knot)wilg, de es en de els. Linnenaar Jaak Knevels vermeldt in zijn woordenlijst van het ‘Plat Linners’ “knoteik” als AN-tegenhanger van ‘soeëts’. De kop van de geknotte boomstam werd met de tijd dikker en wilder en de vergelijking met een mensenhoofd op een lichaam was niet echt heel ver gezocht, zeker niet als men het hoofd van de betrokkene al spottend als “niet te fraai” wilde afschilderen.

Een ‘soeëts’ kan ook een boomstronk of boomstomp zijn, zo meldt Jos Molemans in zijn Toponymie van Wijchmaal uit 1978 waarin hij uitleg geeft bij de naam van een stuk bouwland dat in de volksmond “De soetsen” genoemd wordt. Voor de herkomst van ‘soeëts’ verwijst hij naar het Franse woord “souche” dat stomp en tronk (‘paust’ of ‘poewst’ in ons dialect) betekent. Aan zo’n boomstomp kun je je pijn doen als je erover valt, maar zo’n ‘soeëts’ kan ook nog nuttig zijn. Als hij lang genoeg gestaan heeft, uitgehold geraakt en aan het wegrotten is, dan kun je er ‘soeëtse-èèrd’ (stronk-aarde) uithalen en die blijkt goed te zijn om in bloempotten te gebruiken.

Misschien is dit het moment om nog een aantal spotnamen voor “hoofd” bijeen te brengen. We kennen spotnamen voor het (hele) hoofd: bol, knikker, appel (heel treffend in Peer: ‘ge krijgt sevves een pèèr tegen oeëren appel!), toren, bobbel, gezicht, facaad (Fr: façade), teut, toot, koker, sus, ster … Andere spotnamen gebruiken het woord ‘kop’ en voegen er een dierennaam aan toe: apekop, pèèrdekop, ezelskop, kalverkop, ho.nskop, scheupskop, vèrrekeskop, kiekekop, … kortom, keuze genoeg! Andere kenmerken komen tot uiting in woorden als: dikkop, waterkop, domkop, ballo.nnekeskop, …kies maar! Tot slot worden delen van het gezicht/hoofd gebruikt i.p.v. het hele hoofd, een bekende stijlfiguur die “pars pro toto” heet, “een deel voor het geheel”: gevrèèt, maul, meele, bakkes, smoel (5 keer de mond i.p.v. het hele hoofd), lip, oeren, snaut, enz. Het Woordenboek van Limburgse Dialecten III 1,1 vermeldt ook ‘schone kop’ als spottend dialect voor hoofd in Peer. Net zoals in ‘gèè zijt ‘ne schoeëne, gèè’ zal dit wel ironisch bedoeld zijn en het tegenovergestelde betekenen. Tot slot nog een voorval met een duidelijk dronken jonge kerel die tegenover een vrouw zit. Hij zegt: ‘Madam, wa hadde gèè ‘ne lieleke kop!’ (Wat heb jij een lelijk hoofd!) De vrouw schrikt en reageert: ‘En gèè had ‘ne zaate kop!’ (En jij hebt een zatte kop!)Waarop die kerel: ‘Apse-lu-huut, mè dè is mèrrege verbij!’ (Absoluut, maar dat is morgen voorbij!)

Meer ‘soets’:

https://www.ecopedia.be/pagina/knotbomen
https://www.dbnl.org/tekst/_naa002197801_01/_naa002197801_01_0018.php?q=#hl16
Kende nog Linner? Woordenboek Linner dialect, Jaak Knevels, 2009, 200 p., een uitgave van Heemkundige Kring, Peer;
Woordenboek van de Limburgse Dialecten, 2004, deel III, 1,1 p. 28

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 44 van 29 oktober 2021

Louis Dingenen

Zie ook: Ossekop

Schobbejak en lorejas

‘Beloven, jeu, … beloven dat er mich zeu trigbetale …en wa dinkde? Nèks! Het is ‘ne schobbejak, mieër nie, want hèè hèèt mich belogen en bedroge, de rotzak, de lorejas!’ (Beloven, ja, … beloven dat hij mij zou terugbetalen, … en wat denk je? Niets! Het is een schurk, meer niet, want hij heeft mij belogen en bedrogen, de rotzak, de ellendeling!’

‘Schobbejak’ (of ‘schabbejak’) is (o.m.) Peerder dialect voor “schurk, schoft, deugniet, leegloper, schooier, ellendeling, …” en is synoniem voor een ander (o.m.) Peerder dialectwoord nl. ‘lorejas’, ook gekend als ‘lorias’. Het is duidelijk dat beide woorden een erg negatieve (pejoratieve) bijklank hebben. Die kan variëren van “een slordig voorkomen hebben” of “kattekwaad” uithalen tot “erg slechte dingen” doen. De gevoelswaarde van de woorden verschilt van spreker tot spreker en zelfs van situatie tot situatie: sommigen menen dat ‘schobbejak’ een harder verwijt inhoudt, anderen vinden ‘lorejas’ negatiever. Ik neem aan dat jij als geen van beide betiteld wil worden!

Een ‘schobbejak’ is volgens dialectoloog Debrabandere een “korte kiel van blauw linnen” die je over je hoofd moest aantrekken zoals de boeren (vooral in Nederland) vroeger deden. De voorloper van wat wij kennen als de ‘kloon’ (“de overall”), zeg maar.” “Schobbe” betekende ook “haveloos persoon” en “jak” stond voor “Jan”, een veel voorkomende naam voor boeren en waarmee dus eigenlijk “iedereen” bedoeld werd, “Jan en alleman” … Een ‘schobbejak’ was dus een “haveloos iemand” met een betekenisevolutie richting schurk, ellendeling enz …

Een ‘lorejas’ of ‘lorias’ heeft oorspronkelijk een iets mildere betekenis, richting “deugniet, slungel, plaaggeest”. ‘Lorejas’ zou afkomstig zijn van het Middelnederlandse lore/leure wat schelm en deugniet betekende. Als je echt veel betekenissen van ‘lorejas’ wil zien, klik dan zeker eens op deze link https://www.betekenis.be/woord/lorejas  …

Let dus in het vervolg wel even op als je aan Lore vraagt of je haar jas mag aannemen om hem aan de kapstok te hangen: “Lore? Jas?” … ze zou zich beledigd kunnen voelen, en terecht!

Meer ‘schobbejak’ en ‘lorejas’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/schobbejak#.X7bPBmhKiUk
https://www.encyclo.nl/begrip/schobbejak http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/schobbejak http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/lorejas
https://www.encyclo.nl/begrip/Lorejas

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 11 van 12 maart 2021.

Louis Dingenen

Schabbernak

Donderdag 29 oktober 2020, de tweede coronagolf walst volop over Vlaanderen en Radio 1 is zoals “altijd benieuwd”. Ook programmamaker Vincent Byloo doet tussen 9 en 10 u zijn dagelijkse duit in het zakje en maakt een leuke montage van een uitspraak uit het ochtendprogramma op Radio 1. De politie van Gent had weer een aantal verboden corona-kotfeestjes moeten afbreken … en mijn aandacht werd getrokken door een uitspraak van iemand van wie mij de naam ontgaat. Het ging ongeveer als volgt: “En dan pak je die jongeren toch bij hun schabbernak en je neemt ze mee naar het ziekenhuis en je confronteert ze daar met echte coronapatiënten die aan het sterven zijn!” Het idee alleen al … ik schrok ervan, maar het woord ‘schabbernak’, ja … daar hoorde ik mijn grootvader weer! ‘Ge pakt ze met hunne schabbernak …’, het klonk zo bekend in de oren, want ook in het Peerder dialect wordt ‘schabbernak’ gebruikt … of moeten we zeggen “werd gebruikt”, want je hoort het blijkbaar niet dikwijls meer in Peer. Of toch? Laat het ons dan zeker weten, ok.

‘De miester poek dèè sjarel met zijne schabbernak en hèè zat em oppe kneie veer het bord!’ (De meester nam die kerel met zijn kraag en hij zette hem op de knieën voor het bord!)

‘Schabbernak’ (met variant ‘sjabbernak’) is (o.m.) Peerder dialect voor “kraag” en bij uitbreiding “nek”. Volgens Debrabandere (2011) zou het woord uit het (Middelhoog)Duitse woord “Schavernac/schabernac” komen en dat betekent “grove winterhoed die de nek wrijft”.

Je zou in de voorbeeldzin hierboven ook kunnen zeggen: ‘De miester poek dèè sjarel met zijne kallee …’ en dan heb je een Peerder synoniem voor ‘schabbernak’, namelijk ‘kallee’ met als varianten ‘kaljee’, ‘kelee’, ‘galjee’ en ‘gallee’. Het zijn allemaal verbasteringen van “collier”, het Franse woord voor kraag.

Je hoort ook wel eens ‘zjilee’ als synoniem voor ‘kallee’ en/of ‘schabbernak’, maar een ‘zjilee’ is eigenlijk de verbastering van “gilet”, het Franse woord voor “vest”. Een driedelig pak omvat naast een broek (pantalon) en een jas (colbert) ook een “gilet”, een mouwloos vest dat je over een hemd of zelfs T-shirt kan dragen en vandaag hip is, zeker voor hipsters. Tenslotte zou je kunnen argumenteren dat je iemand ook bij zijn ‘kol’ zou kunnen nemen, want “col” betekent ook “kraag” in het Frans. Van Dale kent zelfs het woord “coltrui” en in Peer weten ze wel wat ze moeten doen als iemand zegt: ‘Nicole, doet oere kol es tegoei!’

Meer ‘schabbernak’:

http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/schabbernak
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/schabbernak https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=kraag

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 9 van 26 februari 2021.

Louis Dingenen