Gieëhonger

‘Ge moet altijd e klètteke so.kker in oeër maal hemme … veer de gieëho.nger!’ (Je moet altijd een klontje suiker op zak hebben … voor de geeuwhonger!)

De gouden raad van grootvader om altijd een klontje suiker op zak te hebben, volg ik vandaag de dag nog op: snelle suikers, zouden de wetenschappers en diëtisten vandaag zeggen … ze geven meteen een energieboost, maar zijn niet bepaald gezond, ok. Het effect is evenwel nog altijd hetzelfde als vroeger. Bij een plotse flauwte of een plotseling hongergevoel of een inzinking … dan gaf en geeft suiker je meteen energie.

Het verschijnsel dat je plotseling en snel flauw wordt, is in (o.m.) het Peerder dialect beter bekend als de ‘gieëho.nger’ en in het AN heet dat “geeuwhonger”. Van Dale definieert dit als “plotselinge honger die gepaard gaat met slapte en zweten” en in het renners- en sportmilieu in het algemeen staat dit fenomeen bekend als “de man met de hamer” of “la fringale” in het Frans. Renners die te weinig en te laat eten, krijgen de “geeuwhonger” en vallen zo goed als stil. Ze beginnen de mond krampachtig te openen om meer zuurstof binnen te krijgen … en dat lijkt natuurlijk op geeuwen. Plotseling opkomende honger en geeuwen kunnen overigens ook symptomen zijn van een te lage bloedsuikerspiegel bij iemand die diabetes heeft.

Dat men zou “geeuwen van de honger” is nooit wetenschappelijk bewezen, maar het is wel een populaire gedachte bij de mensen. Die veronderstelling heeft te maken met de moderne betekenis van het woord “geeuw” in “geeuwhonger” dat eigenlijk teruggaat naar de middeleeuwse betekenis van “honger die “gee” of “ga(a)” opkomt, d.w.z. “snel, ineens, plotseling”. “Gee” en “ga” zijn later geëvolueerd tot “gauw” en ‘gieëho.nger’ is dus eigenlijk “gauwhonger”, honger die snel, ineens …opkomt. De associatie met “geeuwen” is er dus door volksetymologie gekomen. De dialectwoorden ‘gie’, ‘ga’ of ‘gee’ betekenen “snel, plotseling” en staan veel dichter en correcter bij de oorspronkelijke betekenis van ‘gieëhonger’. In sommige dialecten bestaat ‘ga’ nog in de betekenis van “snel, rap” zoals in ‘Iek zen d’er gaa baa geweist!’ (ik ben er snel bij geweest) en het is meteen duidelijk dat het hier vooral over Antwerpse dialecten gaat.

Tot slot: in de literatuur rond ‘ga’ en ‘geeuw’ zijn we de woorden ‘geedoop’, ‘gadoop’ en ‘gieëduip’ tegengekomen, dialect voor “nooddoop”. Nooit van gehoord … denk je dan, tot de vroegere catechismuslessen hun werk doen: in geval van nood (lees: stervensgevaar) mag en moet men dopen, zelfs als men geen priester of diaken is én zelfs een ongelovige mag dopen … als het maar op de correcte manier en met water gebeurt, zo lees je in Wiki. In het Groot Woordenboek van het dialect van Meeuwen vind je ‘nuutduip’ voor nooddoop … en als je de term “nooddoop” in het Peerder dialect kent … laat het dan even weten! Alvast dank!

Meer ‘gieëho.nger’:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/geeuwhonger http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/geeuwhonger https://www.ensie.nl/betekenis/geeuwhonger
https://etymologiebank.nl/trefwoord/gauw1
https://www.uzleuven.be/nl/diabetes-mellitus/complicaties-bij-diabetes/hypoglycemie https://www.dbnl.org/tekst/_tij003190101_01/_tij003190101_01_0017.php
https://nl.wikipedia.org/wiki/Nooddoop
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect/Kinroois

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 10 van 11 maart 2022.

Louis Dingenen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *