Haan

‘Haaën ve mèr haaën genoeg om dèèn haan te haan!’(Hadden we maar handen genoeg om die haan (vast) te houden!)

De voorbeeldzin hierboven bevat vier keer het (dialect)woord ‘haan’ in vier verschillende betekenissen … en, inderdaad, de zin klinkt een beetje geforceerd, maar met ‘haan’ kun je vele kanten op.

Een ‘haan’ is zowel in het AN als in het Peerder dialect een “mannelijke kip” en een “torenhaan” of “windhaan” is een metalen plaat in de vorm van een haan die bv. boven op de kerktoren de windrichting aangeeft!

‘Haan’ is in ons dialect ook het meervoud van ‘hand’ en kent als varianten ‘hèèn’, ‘han’ en ‘hen’! ‘Ge moet oeër haaën bij o.ch haan!’(Je moet je handen thuishouden).

‘Haan’ kan ook “houden” en “hadden” betekenen. ‘Haan’ als “hadden” is de onvoltooid verleden tijd zijn van het zelfstandig werkwoord “hebben”: ‘Vèè haan taus vrigger gienen otto!’ (Wij hadden vroeger thuis geen auto!). In deze zin betekent ‘haan’ “bezitten”, maar het kan ook “(blessure) oplopen” betekenen zoals in ‘den otto ging ever kop, mè ze haan niks’ (de auto ging overkop, maar ze hadden niets (opgelopen)). ‘Haan’ kan ook als hulpwerkwoord optreden, zoals in ‘Vèè haan dè nie gedeun, mè toch krege vèè de straf!’ (Wij hadden dat niet gedaan, maar toch kregen wij de straf!).

‘Haan’ als “houden” komt veel voor, ook in samengestelde werkwoorden. De laatste ‘haan’ in de voorbeeldzin hierboven betekent “(vast)houden” en in ‘Gieget ‘em haaën, dinkde?’ betekent ‘haan’ “lukken” of “standhouden”: “Zal het lukken, denk je?” In dezelfde context situeer je de vraag ‘Gieget ijs haaën?’ “Zal het ijs houden (= sterk genoeg zijn)?” Als je de binnenband van een fiets nog maar eens herstelt, vraag je je af: ‘Hoelang zeu’r nau haaën?’ en als je iets in de driepvries bewaart, kan je vragen: ‘Hoelang giet zich dè haan?’ (Hoe lang blijft dat goed?) Als je iemand terugziet die je al lang niet meer ontmoet hebt en die persoon ziet er goed uit, dan kan je zeggen: ‘Amai, dèè hèèt zich goed gehaaën!’ Als je die persoon “te vriend wil houden” dan ‘moede ‘t er goed mee haaën!’ of hem ‘te vriend haaën’. En als je het eens bent met iemand, dan zeggen we ‘Ich haaën het met him!’ (ik ga akkoord met hem).

‘Haan’ betekent ook “houden” in de zin van “kweken, grootbrengen, verzorgen …”: ‘In dèè stal haaën ze verrekes en in dèèn aanere stal haaën ze hinne!’ (In die stal kweken ze varkens en in die andere stal houden ze kippen!). Als de boerenzwaluwen in de lente opduiken, vraagt de boer: ‘Boe zeun die haaën?’ (Waar zouden die hun nest hebben?) en hij weet heel goed dat de zwaluwen zich graag in de koeienstal nestelen, maar blijkbaar gaat dat niet meer samen met de hygiëne in de moderne melkstallen. ‘Ge moet o.ch aane regels haaën!’ stelt de boer en de kans is dus groot dat hij de nesten verwijdert. Sommige zwaluwen zijn evenwel ‘nie te haaën’ (niet tegen te houden) en nestelen zich daar waar de boer er niet bij kan. Je kan die vogels ‘nie tegehaaën’, ‘deu is gieën haaën aan’ (er is geen houden aan) … Andere voorbeelden van samengestelde werkwoorden met ‘haan’ zijn ‘doorhaaën’ (bv. met Nieuwjaar tot heel laat/vroeg feesten), ‘eeverhaaën’ (bv. bij een maaltijd iets overhouden voor de dag erna), ‘vasthaaën’ (vasthouden), ‘volhaaën’ (niet opgeven) …

Een heel aparte plaats in deze rij bekleedt het werkwoord ‘bijhaaën’ dat in een viertal betekenissen gebruikt kan worden. ‘Bijhaaën’ kan betekenen dat je “iets niet wegwerpt omdat je het bv. verzamelt”. In de zin ‘Loeëp toch nie zo hèl, ich kan o.ch niet bijhaaën!’ wil je aangeven dat je geen gelijke tred kunt houden met de ander en die dus niet kunt “bijhouden”. En als je buurman zegt dat je tuin er zo mooi uitziet, dan zeg je: ‘Ich haaën ‘em ooch goed bij, hè!’ waarmee je bedoelt dat je er heel regelmatig in werkt. Opletten moet je met de vierde betekenis van ‘bijhaaën’, want ‘as ge iemed bijhaaëd’ plaag je die persoon eigenlijk en dan moet je weten waar de grens ligt tussen plagen en pesten!

Een voorlaatste en ook “oude” betekenis vinden we in de zin ‘Wa stiet er mich deu toch wieër te haaën? Zjust e scheup!’ Je vraagt je dus af wat hij daar weer besluiteloos of onwetend staat te drentelen of te treuzelen, “net als een schaap”!

En tot slot gaan we naar het feest, want als je vraagt ‘Boe geun ze de brauleft haaën?’ dan wil je weten waar ze het bruiloftsfeest vieren. En dat roept natuurlijk de vraag op of geliefden in het Peerder dialect ook zeggen: ‘Ich haaën van o.ch!’ of dat ze iets anders zeggen … Oh ja, nog een uitsmijter over relaties: ‘Wa wit die deuvan? Die hèèt toch niks te haaën!’ (Wat weet die daarvan? Die heeft toch niemand/geen relatie/geen man!)

Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 29 van 16 juli 2021.

Louis Dingenen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *