‘Widde gèè boe dèè kèrel ergens haust? ’t Is ’n rare en ich zeu ‘r in ieder geval nie mee ko.nne hauze!’ (Weet jij waar die kerel ergens woont? Het is een rare en ik zou er in ieder geval niet mee kunnen samenleven!)
‘Hauze’ is een werkwoord en in het AN kennen we “huizen” als tegenhanger, in de betekenis van “wonen”, maar er hangt een negatieve bijbetekenis aan het dialectwoord ‘hauzen’. ‘Ge zeut es moeten zien boe dèè deu haust!’ (je zou eens moeten zien waar die (daar) woont!) … en ‘hoe dèè deu haust!’ (hoe die daar woont!) …
De context waarin én de manier waarop deze zinnen uitgesproken worden (de non-verbale taal, de intonatie …) zorgen mee voor het minder fraaie beeld dat van de woonst opgeroepen wordt en ook van de manier waarop de betrokkene daarin woont.
‘Ge ko.nt zeggen wa ge wilt, mè ich moet met ‘m hauzen!’ wil zeggen dat je mag zeggen wat je wil, maar “ik moet met hem samenwonen/samenleven/huizen” … en dus ook “overeenkomen”. Niet altijd vanzelfsprekend … ‘Zeker nie as ge ziet hoe vèè deu moeten hauzen!’ (zeker niet als je ziet hoe wij daar moeten wonen!)
‘Hauzen’ is dus niet zomaar het meervoud van het zelfstandige naamwoord “huis”, want dat kennen wij in het Peerder dialect in verscheidene varianten, zoals ‘hauws’ of ‘hoews’ en het meervoud “huizen” kennen wij o.m. als ‘heis’ en ‘hauzer’.
Nog ‘hauzen’:
https://www.woorden.org/woord/huizen
Eerste publicatie in Blikveld nr. 12 van 25 maart 2022.
Louis Dingenen