‘Hèè moet es wa ever ‘vlemme’ schrijven! Da hierde bekan nemie! Ge kent da toch, hè? Wa in ‘ne vis zit, die klèèn groate zoe as ze zeggen!’ (Hij moet eens iets over ‘vlemme’ schrijven! Dat hoor je bijna niet meer. Je kent dat toch, hè? Wat in een vis zit, die kleine graten, zoals ze zeggen!)
Een trouwe abonnee van Blikveld zette ons op weg naar ‘vlemme’, die kleine visgraten die gevaarlijk vast kunnen zitten in de keel en die je dus best niet opeet. Varianten in het Peerder dialect zijn ‘vlumme’ en ‘vlimme’. Een ‘vlem’, ‘vlum’ of ‘vlim’ kan in ons dialect naast “visgraat” ook nog “vin”, “schub” en zelfs “kieuw” betekenen, zo leert ons het standaardwerk Limburgse Dialecten III. In andere dialecten betekent het ook nog een “stekel van een aar” zoals je die bv. bij gerst en andere granen vindt en ook nog “wimper”.
Een ‘vlim’ is ook een heel scherp mesje, zo’n scalpel waarmee de chirurg of veearts opereert … en meteen duikt het beeld van Peter Faber op die de rol van veearts speelt in de film “Dokter Vlimmen” uit 1977. Een “gerenommeerde” veearts uit Peer kwam in die periode geregeld bij ons op de boerderij en na afloop van zijn medische tussenkomst, praatte hij graag wat over “koetjes en kalfjes” … om in de sfeer van zijn beroep te blijven. Hij was ook een filmliefhebber, maar “Dokter Vlimmen” vond hij geen goede film … omdat de keizersnede in de film niet volgens de regels van de kunst uitgevoerd was. Regisseur Guido Pieters had beter moeten weten!
Het verkleinwoord van ‘vlim’ is ‘vlimmeke’ en in die betekenis kennen wij het ook als term voor “tornmesje” of ‘vlimmesje / vlimmeske’, zo’n werktuigje met een gevorkt uiteinde waartussen een scherp mesje zit om de naden en stiksels van een kledingstuk los te snijden. Let dus op de klemtoon als je ‘vlimmesje / vlimmeske’ uitspreekt!
Een synoniem van ‘vlim’ als “scherp mesje” is ‘vlijm’ … en als iets “zo scherp is als een vlijm”, dan is het “vlijmscherp”. En ja, dat brengt ons naadloos bij “haarscherp” waarmee we twee kanten op kunnen. We kunnen richting ‘hare’, het scherp kloppen van de snijkant van een zeis en dat doe je met een ‘haarhamer’ op een ‘haarspit’. Ik zie mijn grootvader nog op enkele juten zakken op een stuk boomstronk zitten waarin het haarspit verankerd was. Een houten tak met gaffel hielp de zeis rechthouden en geregeld ‘tifde’ (spuwde) hij eens op de zeissnede om beter op het staal te kunnen mikken. ‘Haren’ kan leiden naar “haarscherp”: zo scherp als een gehaarde zeis. In een artikel in ‘Neerlandistiek’ van 2016 beweert de auteur evenwel dat je moeilijk kunt beweren dat iets zo scherp is als een ‘haar’ en daarom moet je richting “hoofdhaar” gaan zoeken. “Haarscherp” (of ‘heur- of hoarscherp’ in het Peerder) wijst erop dat iets een snijkant, een snede, heeft die zo “dun is als een haar”. Wie heeft het bij het rechte eind?
Meer ‘vlimmen’:
https://www.encyclo.nl/begrip/vlim
https://www.encyclo.nl/lokaal/11289
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/vlim1,
http://etymologiebank.ivdnt.org/trefwoord/vlijm
https://nl.wikipedia.org/wiki/Tornmesje
https://www.neerlandistiek.nl/2016/12/etymologie-haarscherp/
Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 24 van 11 juni 2021.
Louis Dingenen