‘Zet oeër faren es aaf … want dèè van gins kimt, dèè kan aaners nèks zien!’( Zet je grootlichten eens uit anders kan degene die van ginds komt niets zien!)
Een ‘faar’ is een dialectwoord dat (o.m.) in Peer gebruikt wordt en verscheidene betekenissen heeft. Een synoniem van ‘faar’ in de voorbeeldzin is een ander bekend begrip uit ons dialect nl. ‘groeët licht’. Dat “groot licht” kan op twee manieren geïnterpreteerd worden: als de “koplampen” zelf die dat licht produceren én als dat grote licht zelf. Als de inspecteurs bij de autokeuring vragen je ‘groeët licht’ op te zetten, dan willen ze dat je je ‘faren’ of “grootlicht” aanzet, want je koplampen staan al aan omdat ze eerst je ‘klèèn licht’ of “dimlicht” gecontroleerd hebben. ‘Faar’ komt overigens van het Franse woord “phare” dat “koplamp” betekent. Je kan natuurlijk ook nog “verstralers” (met de klemtoon op “ver”) op je autobumper monteren als je echt ver wil zien in het donker en dan heb je ook een soort ‘faren’ nodig die lijken op “schijnwerpers”. Schijnwerpers zijn sterke lampen die gebruikt worden om bv. een parkeerplaats, een manège, een voetbalveld …te verlichten.
Figuurlijk (maar soms ook tegelijk letterlijk) kan je natuurlijk ook “in de schijnwerpers” staan en dan sta je “in de belangstelling”, met echte of symbolische spots op je gericht. Figuurlijk kan iemand ook een “groot licht” zijn, maar toch even opletten als ze je als “groot licht” bestempelen … Eigenlijk bestaat alleen de uitdrukking “geen groot licht zijn” in het Nederlands en als iemand jou een groot licht noemt, dan zou het wel eens kunnen zijn dat hij ironisch of zelfs sarcastisch bezig is en … precies het tegenovergestelde bedoelt. Hij is “(g)een groot licht” betekent dat hij “niet bijzonder slim” is. Zeggen we dat ook zo in het dialect? ‘Dè is ooch gieë groeëte licht, dèè!’ (Die is ook niet bijzonder snugger, die!)
Met ‘faren’ kunnen we in het dialect ook onze “ogen” aanduiden, zoals in de zin ‘Ich hem een bleu (of bla, of blau, of bloa) faar van tege de kas te loeëpen’ (Ik heb een blauw oog van tegen de kast te lopen). ‘Kiek es aut oeër fare, mins!’ zeg je als je wil dat iemand uit zijn ogen kijkt, maar echt beleefd of tactvol ben je dan niet!
‘Faar’ kan nog figuurlijk gebruikt worden als je bv. zegt dat ‘oeër faar aut is!’. Je bedoelt dan dat je “heel moe” of “totaal op” bent. Je kan ook zeggen dat je ‘kaars (of je bougie) aut’ is, dat je ‘pijp aut’ is, dat je ‘lamp aut’ is of zelfs dat je “lantaarn”, je ‘lamptèèn aut’ is, al is dat laatste wel een heel oud woord in ons dialect. In dat verband heb ik ooit horen zeggen: ‘Geud es aut de licht, lamptèèn!’ en dat was een sarcastische opmerking tegen iemand die dacht dat hij licht wierp op een zaak, maar eigenlijk stond hij letterlijk en figuurlijk … ‘inne licht’ en hield hij dus het licht tegen. ‘Lamptèèn’ komt van het Franse woord “lanterne”, lantaarn.
Tot slot: ‘faar’ betekent ook ‘vuurtoren’ in sommige Vlaamse dialecten, maar ik denk dat wij ‘faar’ niet in die betekenis gebruiken … of wel?
Meer ‘faren’:
https://vlaamswoordenboek.be/definities/term/faar
https://www.politie.be/5426/vragen/verkeer/welke-autolichten-gebruik-je-wanneer
Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 41 van 8 oktober 2021.
Louis Dingenen