Konnen

‘Ich kan wieër bèter, mè ’t hèèt nie veel geschollen of ich waas er aan geweest!’ (Ik ben weer beter, maar het heeft niet veel gescheeld of ik was dood geweest!)

Onder meer in het Peerder dialect verstaan wij meteen wat iemand bedoelt wanneer hij zegt dat hij weer of nog ‘goed kan’ of dat hij ‘niet meer zo goed kan’. Niet-Limburgers hebben het daar wat moeilijker mee en vragen wel eens … “Eh, wat kan hij weer goed?” of “Wat kan hij niet meer zo goed?”

Voor ons is het duidelijk dat ‘ko.nnen’ betekent “gezond zijn, in orde zijn, goed functioneren …” en daarmee is dat voor ons een volwaardig werkwoord. Je hoort ook wel eens: ‘Ich kan mèr half!’ en hoe zeg je zoiets in het AN? Meestal bedoelt men met “kunnen” … “in staat zijn iets te doen” bv. fietsen, eten … en die aanvullende “iets” ontbreekt in ons dialect.

In de vraag: ‘Kimt oeër vrouw mee neu de match?’ (Komt je vrouw mee naar de match?) kan je perfect antwoorden met: ‘Dè kan! Mè ze kan nie zoe goed mieë!’ (Het is mogelijk, de kans bestaat! Maar ze is niet meer zo goed te been / Ze functioneert niet zo goed meer …).

Eerste publicatie in Blikveld nr. 30 van 30 juli 2022.

Louis Dingenen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *