‘Die koeskes, … ze knorren wel hel en ze make veel mèst, mè ze zijn toch ooch lief, hè!’ (Die varkentjes … ze knorren wel luid en ze maken veel mest, maar ze zijn toch ook lief, hè!)
Een varken kennen wij in het Peerder dialect als ‘vèrke/vèrreke, zoog, bier, bag of koes(j)’ waarbij ‘vèrke’ de algemene term is (varken), ‘zoog’ voor de vrouwelijke “zeug” staat, ‘bier’ voor de mannelijke “beer” en ‘bag’ voor “big”.
‘Koes’ of ‘koesj’ met het verkleinwoord ‘koeske’ is volgens de enen een lokroep om een varken naar de trog te lokken, zoals in: ‘koes, koes, koes’, volgens anderen is het een term voor “big” en komt het woord ‘koes’ van “keu” dat vroeger “big” betekende. Volgens nog anderen komt ‘koes’ van het Duitse “Küsch” en er zijn er ook nog die beweren dat ‘koes” stamt van “cochon”, het Franse woord voor varken.
Geloof het of niet, maar soms wordt ‘koeske’ zelfs als een troetelwoordje gebruikt voor een speels en dartel peutertje of kleutertje. Als iemand je een ‘vèrke’ noemt … mmm … neen, dan is dat zeker geen troetel- of koosnaampje, maar misschien wel een ‘koesjnaampje’!
Meer ‘koes’:
https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/keu2
Eerste publicatie in Blikveld nr. 36 van 9 september 2022.
Louis Dingenen