‘Steut deu zo nie te triensele … koomt door, want strak zijn ve nog te laat veer de mès!’ (Sta daar zo niet te treuzelen, want straks zijn we nog te laat voor de mis!)
Een trouwe lezer reikte ons het woord ‘triensele’ aan. Iemand die ‘trienselt’ is in Peer iemand die treuzelt, drentelt, aarzelt, heen en weer beweegt en niet vooruit komt. Hij ijsbeert, talmt en slentert …
In het e-WLD, de online database van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (zie link hieronder) staan nog enkele synoniemen van treuzelen in het Peerder dialect. Of die termen vandaag nog gebruikt worden, betwijfel ik. Zo zou ‘sabbelen’ een synoniem zijn van “treuzelen”, staat er te lezen, en ook ‘drensele’, ‘savele’, ‘strieme’ en ‘suize’ komen bij het lemma “treuzelen” voor.
Op een snoepje ‘sabbele’, dat kennen we zeker, en ook ‘zabbere’ … je voelt het speeksel uit de woorden drijven, niet? Het kan best zijn dat het een treuzelaar is, een ‘trienselèèr’, zo iemand die heel langzaam en lang lurkt en likt aan een snoepje. In het Bilzers dialect wordt sabbelen ook gebruikt voor veel praten …
In ‘drensele’ herkennen we een AN-woord als “drentelen, heen en weer draaien” en dat aspect vinden we ook in ‘triensele’ en treuzelen. ‘Savele’ zou van ‘sabbelen’ afgeleid kunnen zijn … wetende dat de /v/ en de /b/ nogal wat (fonetische) kenmerken gemeen hebben. ‘Strieme’ en ‘suize’ … in de betekenis van treuzelen en ‘triensele’ zijn mij onbekend. Geen idee of deze woorden (nog) in Peer gekend en gebruikt worden. Laat het ons zeker weten als jij hierover meer weet, ok!
‘Trakke’ is nog een ander heel oud (o.m.) Peerder woord voor “treuzelen” en “talmen”. De aanmaning ‘Nie trakke, doordoen! Boe wochde nog op?’ (Niet treuzelen, doordoen! Waar wacht je nog op?) zal velen bekend in de oren klinken. ‘Trakke’ wordt ook gebruikt in de jagerstaal, maar het is niet duidelijk of het daarbij gaat om het “opsporen” (traceren) dan wel om het opjagen van het wild aan te duiden.
En ‘heemslippe’? Ken je dat ook nog? ‘Wat stiet ‘r mich deu nau wieër te heemslippe, ’t is mich toch wa met dè menneke!’ (Wat staat hij mij daar nu weer te treuzelen … het is me toch wat met dat mannetje!) In dezelfde reeks of categorie zou ‘hippetippe’ wel passen, nog zo’n dialectwoord voor “treuzelen” waarvan je niet echt weet of velen dat kennen en of zeker niet waar het vandaan komt. Je kan je wel iets voorstellen bij ‘hippetippe’: ter plaatse trappelen zonder vooruit te komen, kleine pasjes zetten, drentelen etc.
Misschien is ‘hippetippe’ wel een dialectisch “thuiswoord” of een “huiswoord”, zo een van die dialectwoorden die je in je eigen gezin, familie, thuis of in een kleine kennissenkring wél kent en gebruikt, maar die de rest van de straat, het dorp, de gemeente of je dialectstprekende gemeenschap niet kent en/of gebruikt. Dat woord is dan een onderdeel van je “tectolect”, het dialect dat je “onder hetzelfde dak” spreekt, heb ik ooit gehoord. Klopt dat? Misschien weet jij het wel. De termen “thuiswoord” en “huiswoord” heb ik toevallig gevonden bij respectievelijk auteur Kolet Janssen en columnist Floris Mein, zie links hieronder.
Nog ‘trienselen’:
https://e-wld.nl/location/search/?search=peer
https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=treuzelen
https://etymologiebank.nl/trefwoord/treuzelen
https://www.encyclo.nl/begrip/sabbelen
https://www.taalvoutjes.nl/column-stopzij-sprutsel
https://www.koletjanssen.be/blog/thuiswoorden/
Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 28 van 12 juli 2024.
Louis Dingenen