Het was het laatste woord van de kruiswoordpuzzel van de dag. De zoekopdracht luidde: “spits toelopend uiteinde”. Eh, ja … moeilijk kan dat niet zijn, denk je dan, maar het is toch langer zoeken dan gedacht … en het juiste antwoord is: ‘timp’. Tiens … ‘timp’ … maar dat is toch (ook) Peerder dialect, niet?
Flashback: moeder is de was aan het opvouwen en vraagt of ik ‘dèèn timp van dè laken es kan vasthaaën’ (die hoek van dat laken eens kan vasthouden). En ineens is het ingeslapen woord weer actief aanwezig: ‘timp’, de punt, de puntige hoek, de spitse hoek van bv. een laken, ook (en beter) gekend als ‘tip’.
En hoe heet dat spitse puntje van onze potlood of kleurpotlood ook weer in het dialect? Herinner je de lagere school: ‘Miester, d’n timp van mijn potloeëd is kepot!’ (Meester, de punt van mijn potlood is gebroken!) Of nog: ‘Miester, me kleurke is bot!’ (Meester, mijn kleurpotlood is bot!) En dan mocht je naar voor of naar achter in de klas, waar de meester dan zo’n grote potloodslijper had staan, zo eentje met een zwengel aan, en waarin je je potlood of kleurpotloden kon (laten) insteken om er een nieuwe punt aan te laten slijpen, niet?
‘To.mp’ is ook een term in ons dialect voor een spits uitlopend uiteinde, van een stuk hout bijvoorbeeld, of van een brood. ‘Gèèf ’t pèèrd mer ‘ne goeien to.mp broeëd’ (een stuk brood) of ‘ne goeien ho.mp broeëd’. Misschien denken wij nu spontaan aan een stuk “Frans” brood dat je makkelijk kan breken, maar een ‘ho.mp’ of ‘to.mp’ kon vroeger ook een stuk brood zijn dat met wat extra kracht van een groot rond zelfgebakken donker brood gescheurd of gesneden werd. Of het was een stuk van een dikke ‘pèèrdesnee’ of ‘pèèrdssnee’! Ken je die nog, zo’n ‘pèèrdssnee’: een erg dik gesneden snede brood, speciaal zo gesneden om aan het paard te voederen. En als je eigen boterham wat te dik uitviel, dan sprak je ook wel over een ‘pèèrdssnee’ of ‘pèèrdesnee’.
‘To.mp’ kan blijkbaar ook een spits uitlopend stuk grond zijn of de wendakker waar bij het ploegen van de akker de ploeg altijd gedraaid wordt. Ook kan ‘to.mp’ een ‘bobbel’ zijn, een “bult” die uit de grond steekt …
En ‘tip’, in ons dialect? Een ‘tip’ is de punt, het voorste stuk van iets … zoals de punt van een schoen in ‘Hèè schoot vollen tip oppe gool … en ’t waas er ooch nog in!’ (Hij trapte met de punt op het doel … en het was er ook binnen!) Wie ‘vollen tip schoot’ was geen echte voetballer, maar eerder een ‘potstamper’, zo blijkt!
Het lekkerste hebben we voor het laatst bewaard: ‘e lekker tipke / timpke vlaai’, een lekker puntje taart, zou je in het AN kunnen zeggen, maar die “taart” is niet hetzelfde als onze ‘vlaai’, hè! ‘E stik vlaai, twieë stikker vlaai, een hallef vlaai, een hieël vlaai, twieë vlaaie …’ allemaal bekende combinaties en ‘e tipke vlaai’ is ongeveer synoniem van ‘e stikste vlaai’, maar dan nog iets kleiner, al hoor(de) je ook wel zeggen ‘e hieël klèè tipke, om es te prieve’ (een heel klein puntje … om eens te proeven).
Nog ‘tip, timp en tomp’:
https://etymologiebank.nl/trefwoord/timp
https://www.encyclo.nl/begrip/timp
https://etymologiebank.nl/trefwoord/homp1
Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 36 van 6 september 2024.
Louis Dingenen