‘Vrigger keeg e pèèrd dè nie leisterde soms mette smak, widde dè nog?’ (Vroeger kreeg een paard dat niet gehoorzaamde soms zweepslagen, weet je dat nog?)
We hebben het vandaag niet over de “smak” in de betekenis hebben van “kus” of in de betekenis van “hoop, veel” zoals in “een smak geld”. Ook niet over het ‘smekke’ (smak(k)en) als je smakelijk aan het eten bent, want dat is al aan bod gekomen in Blikveld 45 van 2022.
Het gaat in de voorbeeldzin over de ‘smak’, (o.m.) Peerder dialect voor “zweep”, de AN-term voor “een koord of een riem (soms een soepele tak), meestal met een handvat (…) bedoeld om mensen of dieren klappen te geven om hun gedrag te beïnvloeden (…) of om een geseling uit te voeren …” zo lezen we in Wikipedia. Over de soorten en andere bedoelingen van zwepen zullen we het hier niet hebben en ook niet over het (hedendaagse) gebruik en misbruik ervan.
Wie het (letterlijke) “klappen” of ‘klakke’ van de zweep kent, weet dat ‘smak’ een klanknabootsend woord is, een onomatopee. Andere dialecten gebruiken andere termen om die “klap” weer te geven: ‘knal, klak, klets, sjmik, tjak, …’
‘Kerwats’, ‘karwats’ of ‘kerwatsj’ zijn andere (o.m.) Peerder woorden voor “zweep”, al zal menig Perenaar deze termen niet (meer) kennen. ‘Mette kerwatsj terop asse nie leistere’ (Met de zweep erop als ze niet gehoorzamen) zo klonk het vroeger wel eens en dan ging het niet alleen over dieren die slagen van de zweep kregen. ‘Kerwatsj’ is een oorspronkelijk Russisch woord voor zweep dat via Duitse vervormingen bij ons terechtgekomen is en in grote delen van Vlaanderen gebruikt wordt.
‘Zwieëp’ is de Peerder uitspraak van “zweep” en het werkwoord ‘zwieëpe’ bestaat ook: een zweep, touw, tak of iets dergelijks zwaaiend door de lucht bewegen. En als je de /z/ door /s/ vervangt in de uitspraak, dan hoor je bijna het Engelse werkwoord “swipe” (spreek uit /swaip/), “vegen” waarmee het blijkbaar verwant is. Denk aan het “swipen” met je vinger over het scherm van een smartphone of tablet.
“Zweep” of ‘zwieëp’ kan ook verwijzen naar een buigzame tak en dan hebben we het bv. over een ‘wis’ of een ‘gors’ die ook als ‘zwieëp’ kon dienen om striemend te slaan. Jonge wilgentakjes, waarmee ‘wisse maaëne’ (wissen manden) gevlochten werden, konden daar heel goed dienst voor doen.
‘Zwiep’ of ‘lange zwiep’ (beide ‘zwiepe’ met korte /ie/ uitspreken) werd soms gebruikt om een heel groot (en meestal erg mager) persoon aan te duiden. Het was/is niet echt een scheldwoord, maar flatterend is het ook niet altijd. ‘Mè as zoe’ne lange zwiep met ’n zwieëp achter o.ch kimt, dan moede toch mèr geun loeëpe, ro.j ich o.ch aan!’ (Maar als zo’n lange persoon je met een zweep achternazit, dan moet je toch maar gaan lopen, raad ik je aan!)
Meer info over ‘smak en zweep’:
https://etymologiebank.nl/trefwoord/zweep
https://etymologiebank.nl/trefwoord/karwats
https://nl.wikipedia.org/wiki/Zweep
https://www.volksverhalenbank.be/mzoeken/zoeken_Detail.php?ID=606
A.A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek, 2003
Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 21 van 24 mei 2024.
Louis Dingenen