‘Wa zijde nau wieër aan ’t klosse? Gèè had ooch gieën zittende kont, hè!’ (Waarmee ben je nu weer bezig? Jij kunt ook niet stilzitten, hè!)
Als je in het Peerder dialect aan het ‘klosse’ bent, dan ben je heel waarschijnlijk niet echt aan het “kantklossen”, al weet je natuurlijk nooit of er mensen zijn die “(kant)klossen” als hobby hebben. Hopelijk zijn ze daarbij dan ook niet aan het ‘klosse’ in de Peerder dialectbetekenis.
Met de betekenis van ‘klosse’ kun je in het dialect minsten drie kanten op. ‘Klosse’ kan de richting uitgaan van het redelijk neutrale “rommelen”, maar het kan ook de negatieve bijbetekenis hebben van ‘klo.mmele’, “slecht werk leveren”. En het kan het meervoud van ‘klos’ zijn.
Een slechte hobbyist en “pruller” mag je een ‘klosser’ noemen, iemand die maar wat aanmoddert, aanrommelt. Als een vakman een ‘klosser’, ‘klospier’ of ook ‘klo.mmelèèr’ genoemd wordt, dan doet hij zijn job heel slecht en is zijn reputatie slecht, want met ‘geklos’, ‘kloswèrk’ en ‘geklo.mmel’ is niemand gediend. ‘Klossen’ blijkt ook wel ‘begaffelen’ te heten, zo liet een ervaren lezer weten: er niets van terechtbrengen. En een slordige en onverzorgde vrouw heette vroeger ook ‘klos’, synoniem van slons.
Een ‘klos’ kan ook de neutrale term zijn voor een “spoel of bobijn”, groot of klein: ‘e kloske gare’ (een bobijntje garen) is evenwel niet hetzelfde als een ‘garekloske’ (lege bobijn voor garen). Een ‘groeëte heutere klos veer van dèè zwarte kabel op te rolle’ (een grote houten bobijn om van die dikke zwarte kabel op te rollen) is nog iets anders. Je kan kabel kopen ‘los of oppe rol’ en in die zin is ‘rol’ een grote of kleine bobijn waaruit zelfs de ‘groeëtste klosser’ bv. een ronde houten tuintafel kan puren. Een “blokje” hout kan je ook ‘e kloske’ hout noemen.
Heb je al ooit iemand horen zeggen dat zijn ‘klos(ke) aaf waas’? In het AN kennen we dat als “mijn bobijntje is af”, ik ben ten einde. ‘Gèè zijt strak de klos as oeër kas nie klopt, dinkt eraan!’ (Jij bent straks de dupe als je kassa niet klopt!) De uitdrukking “de klos zijn” kennen we ook in het AN. Ze komt uit de wereld van de zeeldraaiers: de koorden waarvan een zeel gedraaid werd, hingen vooraan vast aan een klos die ronddraaide. Wie die klos moest vasthouden, ‘was de klos’, had het zwaarste werk en vandaar dus … was de dupe. Als twee kemphanen elkaar opjutten, hoor je soms: ‘Pezop gèè, sevves tegen oeër klos!’ of ‘… onner oeër klos’ en je hoeft niet heel veel verbeelding te hebben om te beseffen dat hier de teelballen en/of de balzak bedoeld wordt.
Waarschijnlijk heb je je ook al afgevraagd of ‘klossen’ en ‘klussen’ hetzelfde betekenen. Neen, want klussen is “werkjes opknappen, “ en het werkwoord heeft geen negatieve bijbetekenis zoals klossen. Waarschijnlijk zijn beide woorden wel familie van elkaar.
Tot slot nog een heel oude betekenis van ‘klos’ en ‘klossen’, nl. klomp en klompen. In de betekenis van “klomp” zou ‘klos’ afgeleid zijn van het Duitse woord “Kloz” dat o.m. houtblok betekent. Houten blokken (meestal van wilg of populier) die tot stapschoenen gevormd worden … dat is een hele “klus” en zeker niets voor ‘klossers’! Oh ja, weet je (nog) wat ‘klo.tsenheut’ of ‘klotsenhaat’ is? En wat ze daar vroeger van maakten? We zijn benieuwd!
Meer ‘geklos’:
https://www.encyclo.nl/begrip/klos; https://historiek.net/de-klos-zijn-herkomst-uitdrukking/82854
http://www.vlaamswoordenboek.be/definities/term/klossen+iets+ineen~https://etymologiebank.nl/trefwoord/klos1
https://onzetaal.nl/taaladvies/de-pisang-de-sigaar-de-pineut-zijn/https://etymologiebank.nl/trefwoord/klotsenhout
Eerste publicatie in “Blikveld” nr. 17 van 26 april 2024.
Louis Dingenen